donderdag 8 mei 2025

Gäötje ónger naeve de moor

Over hygiëne, roodvonk en leverbot in Blerick

Er wordt momenteel in Blerick nieuwe riolering aangelegd, dat roept bij mij de vraag op: ‘maar hoe zat het met de hygiëne in vroeger tijden’? Welke invloed had dat op de gemiddelde levensverwachting?
Werden mensen rond 1900 gemiddeld slechts 50 jaar oud, in 1950 lag dat gemiddelde al rond de 70 jaar. Volgens de cijfers van het CBS is de gemiddelde leeftijd in 2023 gestegen naar 81,8 jaar. Voor mannen was dit 80,3, voor vrouwen 83,3 jaar.
Factoren die de gemiddelde leeftijd beïnvloeden zijn onder andere het geslacht (vrouw-man), genetica, etniciteit, omgeving, beroep, economische status en levenswijze. Gezond eten, bewegen en verslavingen vallen daar ook onder.
Steeds meer ligt de nadruk op ziektepreventie: voorkom specifieke ziekten en/of signaleer deze vroegtijdig. Door screening, vaccinaties en preventieve medicatie. Maar ook de hygiëne speelt een belangrijke rol. Schoon drinkwater, persoonlijke hygiëne en afvoer van vervuilde stoffen.

Ik heb een drietal voorbeelden in Blerick onder de loep genomen. In 1898 heerste er roodvonk in Blerick en men deed onderzoek waar dit vandaan kwam. Al snel bleken een drietal vervuilde poelen in het dorp een bron van ziektekiemen. De Bekkerspoel op de hoek Kloosterstraat / Steegstraat, de poel van Hermkens op de hoek Laurentiusstraat / Steegstraat en de ligging van de derde, de Drieke poel, is nog onbekend. Ook het lozen en dumpen van huisvuil en dierlijke mest bleken te leiden tot open riolen in en door het dorp. We weten dat er een ‘luip’ was van de Bekkerspoel door de Steegstraat, via de Maasbreesestraat naar de Maas. Mogelijk liep er ook een ‘luip’ door de Laurentiusstraat. Een ‘luip’ moeten we zien als een ondiepe greppel die het overtollige water afvoerde naar de Maas.
De inspectie van het geneeskundig staatstoezicht omschrijft het roodvonk-probleem in 1898 als volgt:

Bekkerspoel roodvonk[1]
Een correspondentie van den inspecteur met het gemeentebestuur van Maasbree, ter gelegenheid van het heersen van roodvonk te Blerick, over den gebrekkigen waterafvoer van een terrein, genaamd ‘Onder de Wieën en langs het Steegje’, gaf aanleiding tot het besluit, dat aan een deskundige zou worden opgedragen te onderzoeken, op welke wijze verbetering in den toestand zou zijn aan te brengen. Het bleek nu dat die afvoer, welke ogenschijnlijk zou moeten geschieden in de richting aangewezen door de waterleiding ‘Bekkerspoel’, onmogelijk was wegens gebrek aan verval, terwijl het leggen van een riool vanaf ‘de Wieën’ door het dorp en verder langs de kerk direct naar de Maas moest worden opgegeven wegens de kosten (1800 gulden), ongeacht nog het daardoor te duchten gevaar dat bij hogen stand der Maas het water zich door zulk riool zou opstuwen en bijgevolg de laagste gedeelten van het dorp zouden onderlopen. Het rapport concludeerde mitsdien:
 1. :tot het doen vervallen der pomp onder ‘de Wieën’, waardoor een aanzienlijke hoeveelheid water minder zal af te voeren zijn;
 2. :tot het laten uitdiepen en geregeld reinigen van een drietal poelen, namelijk bij de pomp, in den hoek bij Hermkens en het Drieke Poelke, waarheen alsdan het water kan geleid worden; 
 3. :tot een degelijke reiniging van den Bekkerspoel en daarmede verband houdende, strenge handhaving van artikel 50 van het provinciaal wegenreglement, hetwelk verbiedt water uit de huizen , stallen of mestvaalten op de wegen en voetpaden en daartoe behorende sloten of greppels te laten uitlopen, zomede daarop of daarin vuilnis of mest uit te storten of neder te leggen.
Blijkens mededeling van het gemeentebestuur zal de verbetering in die richting worden gezocht.

Dat aan de hygiëne heel wat schortte, kunnen we lezen in een verhaaltje van Bestevader[2] uit 1949. Op de hoek Laurentiusstraat / Pontanusstraat  verdwijnt het open riool uit de Laurentiusstraat onder de weg door om aan de andere kant richting Maas te lopen. Bestevader spreekt over de ‘toter’ van dierlijk en menselijk afval.

Bestevader vertelt:
Zóndig 7 mei 1949 waas d'r nag ens wet te zeen oèt d'n alden tièd. In de winkel van Baerde-Triènekes stóng un moèje schilderie van ut alde hoès van Thei Nabbe-Van de Laar, daoveur ut alde hoès Bolle. Doe veel ut mich inens in det versje. Wet waas daen tièd toch vruujer schoeën, wie we nag op klumpkes leepe. Ós schoeëljaore wie det ald hoès dao nag stóng. Edere morge nao de schoeël met ós naoberjónges. Levrinse Sjang en Bolle 'n sträötje (de latere Laurentiusstraot) van enne gojje maeter breid en achter die huùs in de richting van de schoeël twieë haof-more woeë we doe nag neet euver kóste kièke. As me doe van de Baovestraot det sträötje ingóng, hei me rechs ut Levrinsehoès met 'n gäötje ónger naeve de moor woeë ut smaerig water oèt de keuke door wegleep nao de straot. Vur 't hoès van Bolle hei me 'n saort rioeëlpöt met 'n ièzere plaat op woeë det stort-en raegenwater in leep en ónger door de waeg door Clercx zienen haof nao de Maas leep. Dae pöt waas 'n saort magneet vur ós kölse en stuiters; as ze dao invloge, waas ut vreute in d'n toter, as we ze truuk vónge heie we gelök. Naeve die keuke van Levrinse Sjang op de schoeël aan ware de stal en de verkeshokke. En in de moor ware ièzere plate met gate in, dao kwame de verkes met eur stopkontak of snoèt aan vreute en den perbeerde we wal ens mei met 'n stekske of speer stroeë of dao genne stroum op stóng. In det ald hoès aan dae raam vur det rioeël zote de twieë breurs Kuuebke en Wullem Bolle te schoestere. Einen broor, Pauw, werkde op d'n akker en Kaat zorgde vur d'n hoèshald. As me binne kwaam un groeët veurhoès met kezelsteinkes ingelag en in de kamer rechs zote de schoesters. Rechs naeve de moor in det veurhoès 'n paar groeëte kes en dao keek ik altièd nao as ik binne kwaam, want dao loog mien foeëj op as ik un baodschap mós doon.

Leverbot
Het derde voorbeeld raakt de toenmalige grote schare schapen die Blerick rijk was. Op de uitgestrekte Blerickse heide lag het Kolenven tussen de Krayelheide en de Römer. In dat gebied lagen ook nog andere vennen (Grote Römer, Galgenven, Diepven, Koelbroek). Iedere boerderij had vroeger een kudde schapen voor de wol, het vlees en heel belangrijk: de mest. De schapen werden uitgelaten op de heide en dronken uit de vennen. In de (vooral ’s zomers) ondiepe vennen op de hei kwam een parasiet (de leverbot) voor waaraan schapen acuut dood konden gaan. De enige remedie hiertegen was om het water van de vennen droog te leggen via afwatering. Een van die vennen was het Kolenven, dat ongetwijfeld zijn naam dankt aan de donkerbruine kleur van het stilstaande water, veroorzaakt door humuszuren Men heeft intussen het Kolenven in ere weten te herstellen.


Wat waren de ziekteverschijnselen
[3]?
Roodvonk (ook wel scarlatina genoemd) is een infectieziekte die wordt veroorzaakt door een bacterie: de groep A-streptokok. Deze bacterie maakt een gifstof (toxine) aan die de typische klachten veroorzaakt. Roodvonk komt vooral voor bij kinderen tussen de 3 en 12 jaar, maar ook volwassenen kunnen het krijgen. Klachten zijn plotselinge koorts, keelpijn en moeite met slikken, opgezwollen klieren in de hals, roze/rode huiduitslag die aanvoelt als schuurpapier, meestal eerst op de borst en buik, daarna over het hele lichaam. Later vervellen van de huid, vooral op de handen en voeten. Roodvonk is besmettelijk via hoesten, niezen of direct contact. Iemand is meestal niet meer besmettelijk 24 uur nadat hij/zij is begonnen met antibiotica.

Leverbot (ook wel Fasciola hepatica) is een parasitaire worm die voorkomt bij grazende dieren zoals koeien en schapen, maar soms ook mensen kan besmetten. De worm leeft in de lever en galgangen van zijn gastheer. Levenscyclus van de leverbot: (1) de worm legt eitjes in de galgangen (deze komen via de mest in het water); (2) in water ontwikkelen ze zich tot larven (deze besmetten waterslakken); (3) uit de slak komen nieuwe larven die zich vastzetten op waterplanten; (4) dieren (of mensen) raken besmet door het eten van besmette waterplanten zoals waterkers. Symptomen bij mensen (zeldzaam, maar mogelijk): koorts, pijn rechtsboven in de buik (bij de lever), misselijkheid, vermoeidheid en soms geelzucht.

Samenvatting
Het zag er zo’n 100-150 jaar geleden niet al te proper uit in Blerick. Het zal het ziekte- en sterftecijfer bij mens en dier zeer zeker hebben beïnvloed. Het droogleggen van de ondiepe vennen, aanleg van riolering en waterzuivering hebben zeker bijgedragen om dit varkentje te wassen.
We weten nu ook waarom de waterpomp in het centrum van Blerick is verdwenen. En goed voor ons ecosysteem dat tenminste één ven (het Kolenven) weer in oude glorie is hersteld. Hopelijk blijven de leverbotjes weg.



[1] Uit: NTVG; 1898 Geneeskundig staatstoezicht.pdf

[2] Wiel Aerts (1882-1970) 'Oèt d'n alden tièd' in het Blerickse weekblad Ons Blad

[3] Met Chat GPT opgezocht

zaterdag 26 april 2025

Herinneringe

Ut dageliks laeve besteit veur mich oèt ut belaeve, opdoon, verzamele en vashalde van herinneringe. Slechte herinneringe mós se neet zoeë maar in d’n dreksbak goeëje, die mós se verwerke en effe vashalde um d’r van te liere. En besef des se noeits te ald bis um te liere. Moèje herinneringe make mich gelökkig en ut is good um ze neet al te flot te vergaete. Taegeswäördig make we selfies en foto’s um die moèje momente vas te legge. Sóms deile we ze met femielie, kinnisse of zoeëmaar met bekinde op Facebook. Sóms laote we un foto aafdrökke en zette we ze effe op de kas of hange ze wat langer aan de moor. 

Marijke haet vanaaf de gebaorte van de kleinkinder plekbeuk gemak en ut is hièl leuk um dao nog ens in te blare. Ut laeve haolt ós in en de jaore vleege in herinneringe veurbeej. Geneete van ut truuk kièke guuef un twieëde laeve aan die herinneringe. Eigelik as ik good naodink, zièn mien herinneringe mien kosbaarste bezit. En um ze neet kwièt te gerake schrièf ik vuùl van mien herinneringe op. Intösse heb ik al zes beuk allein euver mien laeve vol geschreve, en ik laes ut gaer nog ens truuk. 

Minse zièn ouk sterk in ut beware van tasbare herinneringe. Ik kin emus dae van al zien vakanties steinkes mei nimp. En idder steinke druueg de herinnering aan iddere vakantie in zich. Ik heb det ouk lang gedaon. Ik bin al vanaaf mien tieënde jaor atleet. Ik bin atleet want ik doon neet allein aan atletiek, nae, ut bepaolt in belangrièke maote al 68 jaor mien laeve. Beej wedstriède kreeg (en krieg) se diploma’s wao dien prestaties op staon. Ik heb d’r unne massieve stapel van in de kas ligge. En idder diploma schrief veur mich zien eige verhaol. De hes d’r veur getraind, de bis erges op wedstrièd gegaon en de hebs dien uùterste bes gedaon. Ik hald in un spreadsheet ouk mien beste jaorprestaties beej. Andere tasbare herinneringe ware mien baekers, standaarden, vaantjes en medalies die ik heb gewónne. Ik heb ze allemaol weggedaon, ik hald neet zoeë van die regalia verzamele.

Allein de medalies van Nederlandse kampioenschappen heb ik bewaard. Ouk die ligge beejein gefroemeld in un plestiek täöt in de kas. Ik heb ze nog ens veur óch oètgeschöd. Iddere medalie haet zien eige verhaol en sluut zien eige herinneringe in zich. Ut zien d’r zón hónderd intösse, netjes verdeild in gold, zilver en bróns. Ik heb zón 20 kier un Nederlands record verbaeterd, stök veur stök werme persuuenlikke herinneringe. Det is neet um te stróntse maar ut bepaolt gewoeën mien laeve. Maar de moèjste herinneringe zièn óngrièpbaar. Det is wie se same met andere diene atletiek kins belaeve. De sport meugelik te make en jónge minse enthousias te make veur dien sport. Herinneringe zièn d’r neet um dien eige ego achteraaf te streele of mei te prónke. Herinneringe laote zeen wies dich ut laeve gelaef haes same met dien leefste en de minse um dich haer. 
En probeer dich idderen daag te herinnere.

maandag 17 maart 2025

Schipper Hendrik van Mulcken

In Blerick aan de Staaiweg lag midden 19de eeuw een heel klein huisje met een oppervlakte van slechts 20 m2. Het was het allerlaatste huisje richting Fort Sint Michiel. Hoog gelegen in het weiland van de Gemeente, aan de rand van de Paerdskoel. Vermoedelijk is het dat huisje rechts op de afbeelding, in de groene cirkel. Niets bijzonders, maar het trok mijn aandacht omdat daar destijds een maasschipper woonde, Hendrik van Mulcken en zijn gezin. In de klapper van het kadaster staat weliswaar Hendrik van Mullekom, maar dat blijkt een vergissing. Het huisje was het enige dat hij bezat, er was geen tuin bij.

Op 26 juli 1790 werd Henricus gedoopt in de Sint Catharinakerk van Maastricht als zoon van Christiaan van Mulcken en Maria Nieuwenhuijsen. Blijkbaar waren zijn ouders getrouwd in de Luikse parochie van Sint Jacobus. Doopgetuigen waren Henricus van Mulcken en Barbara Ferong. De naam van Mulcken komen we in Blerick ook tegen als van Mulkem, Municum, Mullekom.

De 27-jarige schippersknecht Henricus van Mulcken trouwt 2 april 1818 in Herpen met Maria Strik. Blijkbaar hadden ze haast want hun eerste kind wordt twee maanden later geboren in Herpen en de volgende twee in Venlo. Maar vanaf 1826 vinden we hem terug in Blerick, waarschijnlijk in zijn huisje aan de Staaiweg. Dichtbij zijn werk, idyllisch gelegen aan de Maas en naast de scheepstimmerman Mathijs Desar.

Op 02-12-1846 overleed in Blerick op 58-jarige leeftijd Henricus van Mulcken, van beroep schipper, echtgenoot van Maria Strik. Zijn dood wordt twee dagen later aangegeven door  zijn ‘naburen’ Ferdinand Houba, 23 jaar, zonder beroep en Gerard Franssen, 36 jaar, van beroep tapper. Zijn vrouw Maria blijft achter met haar zoon Jan en dochter Helena. Als deze laatste in 1871 overlijdt, verdwijnt ook de familie van Mulcken uit Blerick. Er zijn geen nazaten.

Waarom dit korte verhaaltje? Simpelweg omdat het voor mij een mooi voorbeeld is hoe een schippersfamilie zich verspreidt langs de Maas. In dit geval zo’n slordige 140 kilometer tussen Mechelen a/d Maas (België) en Herpen (Noord-Brabant). Verder laat het zien hoe vergankelijk het leven kan zijn. Zie het ook als een herinnering aan de familieleden van Mulcken die zich tussen 1826 en 1871 Blerickenaren mochten noemen.

Genealogie
Henricus van Mulcken trouwt 02-04-1818 in Herpen met Maria Strik, geboren 16-08-1784 Overlangel (Gemeente Oss), overleden 07-07-1861 Blerick (76 jaar oud); dochter van Joannes Strik (ovl.12-10-1808) en Ludovica Groothans. Er zijn vier kinderen bekend:

1.      Joannes van Mulcken, geb.26-06-1818 Herpen; ovl.12-07-1819 Venlo
2.      Maria van Mulkem, geb.13-06-1820 Venlo
3.      Jan van Mulkem, geb.17-09-1822 Venlo; ovl. 27-04-1858 Blerick (35 jr)
4.      Helena Hendrika van Municum, geb.13-10-1826 Blerick; ovl.12-07-1876 Blerick (49 jr), ongehuwd.

Zijn vader Christianus van Mulken, geboren 10-02-1768 Leut (B), overleden 29-03-1843 Stein, zoon van Christianus van Mulken en Cornelia Wijnen (1724-1805). Hij trouwt 03-02-1788 Maastricht met Maria Nieuwenhuijsen, geboren 09-07-1761 Leut (B), overleden 06-10-1806 Leut (B). Hun kinderen:

1.      Henricus, geb.26-07-1790 Maastricht, zie boven.
2.      Jacobus, geb.27-07-1794 Leut (B)
3.      Jacobus, geb.04-11-1796 Leut (B), ovl.17-11-1881 Stein
4.      Ludovicus, geb.01-06-1801 Stein (ex Maesband)
5.      Christianus, geb.27-11-1802 Leut (B), ovl. na 1821
6.      Mechtild, geb.30-05-1806 Leut (B), ovl.16-03-1883 Leut (B)

Zijn grootvader was Christianus van Mulken, geboren 27-11-1718 Eisden-Maesbampt (B), overleden 31-12-1790 Leut (B), zoon van Wilhelmus van Mulken (1675-1741) en Elisabeth Wijnen (1679-1739). Hij trouwt 18-10-1751 in Eisden met Cornelia Wijnen, geboren 10-11-1724 Leut (B), overleden 23-03-1805 Leut (B). Hun kinderen:

1.      Elisabeth, geb.22-09-1752 Eisden (B), ovl.25-12-1800 Leut (B)
2.      Henricus, geb.10-12-1753 Eisden (B)
3.      Catharina, geb.22-04-1756 Eisden (B)
4.      Wilhelmus, geb.08-03-1759 Eisden (B), ovl. vóór 1840
5.      Christianus, geb.09-03-1761 Eisden (B)
6.      Henricus, geb.15-09-1763 Eisden (B)
7.      Wilhelmina, geb.13-03-1766 Eisden (B), ovl.12-06-1834 Leut (B)
8.      Christianus, geb.10-02-1768 Leut (B), ovl.29-03-1843 Stein; zie boven


woensdag 15 januari 2025

Hace frio hoy

Of gewoeën op zien Bliericks: ‘ut is wat frisjes vandaag’. Ut mobieltje guuef 8°C aan, maar ut zunke steit waal hièl gruuets te straole aan de strakblauwen hemel. Thoès in Blierick zuuj dit unne geweldige wintersen daàg zièn. Maar heej in Spanje beteikent det veur ut iers deze winter gen korte bóks en ouk maar det trainingsjèske aangetrokke. Toch gaon we wie gewuuenlik lekker wandele nao ut park op zeuk nao die lekkere tas heite kóffie beej Kiosko Maria. Ónderwaeges zaet Marijke:

‘Ut is waal erg röstig vandaag’.
‘Nogal klook’, zeg ik, ‘idderein zit met zien hundjes achter de gaaskachel’.
Maar weej neet, ouk beej Maria is ut erg röstig. D’r zitte waal twieë gruupkes Ingelse diek ingepak en doeën beej-ein um te gaon zjeu-de-boele. Binne haet Maria de groeëte gaaskachel vol aope gezatte. Ós twieë tasse kóffie en twieë tostadoos laote neet lang op zich wachte. Héérlik um zoeë d’n daàg te beginne.

Maar aoh jeej! D’r is der eine boète drök bezig in de struùk um wat rotzooi op te ruùme! Maria gebaart hiel drök nao ós en wies nao un akelig laege plek in dae moèje Kiosko. De twieë automate met die plestiek bèlkes zièn weg. In de ein zote van die kleine speulgood-frutzelkes verpak en in de ander wat snoep. Dae gojje mins is boète alles beejein aan ut rape um ut achterin ziene auto te doon. De twieë apparate zièn kómpleet nao de filestijne. Verschrikkelik, dus ouk in Spanje make ze alles kepot veur un paar loèzige euro’s. Veur Maria waas dezen daag neet zoeë héérlik um te beginne.

D’r kómme twieë Ingelse dames en einen hier met veer van die kleine witte dieke Maltézer hundjes. En potdomme, die gaon zich gewoeën boète zitte. Ze zièn net aan eure ‘Café con leche’ aan ut nippe, dao springk dae man op en begint óngezjeneerd te schelde taege ein van die vrouwe. We kinne ut neet good verstaon umdet Maria alles good toe haet gemak. Maar die vrouwe doon net as-of eur Ingelse neuze blooje en dae man wuùrt steeds kwaojer. Hae mak un weg-werp gebaar en löp al scheldend weg. Ik zeg taege Marijke:
‘Dae haet genne las van de keld. Wat waas dae heit gebläökerd!’. Ouk veur dae mins waas dezen daag neet héérlik um te beginne.

Weej zitte intösse zwiègzaam ós tostadoos nao binne te werke. Det mót veurzichtig want ze zièn wat hard oèt d’n aove gekómme. Maar nao un paar maond werk de ervaring ouk wat met. Kleine hepkes en dan metein wat weike met werme kóffie. Heej, dao kump det vormeloos mormel aangesjok. Sorrie det ik det zoeë zegk maar zónder te wille beleidige is det toch ech de beste umschrièving. Ze haet vandaag eur allerletste vorme ónder unne hièle dieke graof gebreide grièze jas verborge. En ze druueg zwarte handschoon taege de keld. De wandelstok wuùrt aan ut täöfelke gehange en ze luuet zich valle op unne stool vlak naeve dae groeëte gaaskachel. Maria haet ut effe drök, dus mót det mormel effe wachte op de kóffie. En jao huùr, dao kump eure mins ouk aangesjok. Eur te diek hundje pas zich aan beej ut tempo van ut baasje, ut velt nog net neet um. Wie gewuuenlik zónder wat te zegge geit hae zitte, pak zien hundje oppe slup en efkes later kómme de twieë tasse koffie. Det mormel duit zich einen handschoon oèt en begint in die tas te reure. Wies heej is ut veur ós allemaol herkinbaar, zoeë geit det idderen daàg. Maar dan gebeurt ut! Hae griep det sókkertäötje beej ut puntje en schöt ut flink op en neer. Wie ik det ouk smeis doon um de sókker nao eine kant te kriège. Maar potverdomme, zien sókkertäötje is kepot en met un wièds gebaar vluùg de sókker alle kante op. Ik heb noeits geweite det d’r zoeë vuùl sókkerkörrelkes in zón täötje zote. Det mormel zoot ónder, det hundje kreeg de volle laog en hae vergoot zichzelf ouk neet te bedisse. Hièl zielig keek hae nao zien laeg zekske en det mormel bewoog allein efkes de lippe. Ze had de sókker euveral in de haor en op de jas zitte. Ut hundje spitsde de uurkes en keek verdwaas um zich haer. En ik schoot óntzettend en ordinair in de lach.
‘Nou Jan, hald dich un bietje in’, zag Marijke. Maar ik had ut neet mier. Ut hundje woort op de grónd gezatte en flapperde alle sókkerkörrelkes van zich aaf. Zeej bleef ónverstoorbaar zitte en hae ging met de bein wièd zitte en vaegde ut meiste met twieë hand van zich aaf. Maria had ut ouk gezeen en brach un niej täötje. Veurzichtig woort det aope gescheurd en in de kóffie gedaon. En alles ging weer gewoeën wiejer as-of d’r niks gebeurd waas. Ouk veur die twieë waas d’n daag neet zoeë héérlik begós.

‘Dit is zónnen daag det alles mis geit’, zeg ik taege Marijke.
‘Vandaag wuùrt neet gekaok en neet gefiets. We pakke d’n auto en gaon waal erges wat aete’.
Veur alle veiligheid kéze we allebei as veurgerech un ‘Ensalada de salmón ahumado’. Potverdomme wat unne oètdagend lekkeren telder is det. Ut water löp mich in de moel. Ofschoeën de salade kómpleet verborge is ónder dieke plakke geruikde zalm. Maar det deurt neet lang, ik slik unne kier en zeg taege Marijke:
‘Det is pas ech wat um un aetentje héérlik te beginne’.

maandag 6 januari 2025

Oètgeblus

We zitte intösse alweer dreej maond in Spanje en we vervaele ós gennen daàg. God, wat hebbe we heej nao oètgekeeke. Lekker idderen daàg in de korte bóks un stökske wandele of wat schravele op de fiets. En we zièn neet de enige heej. Ut bars van de ‘pensionados’ oèt Nederland, Pruusses, Ingeland, Bels of wao dan ouk. En die doon allemaol ut zelfde, un bietje lamzakke, wat bewaege naeve ut strand of örges aanschuueve op un terrasje.

Normaal thoès in Blierick zitte we iddere morge op tièd aan de kóffie. Maar heej gaon we um de stiève knäök in bewaeging te kriège nao ut park Cañada Marsá. Ut is neet wièd loupes, meschiens unne kilomaeter berg-aaf op d’n haerwaeg en dan weer ut zelfde stök truuk d’n berg op. We zette ós beej Kiosko Maria aan un täöfelke en dao is ut baeregezellig. Maria zweit ós al van wièd-aaf tegemoet en begint aan ós twieë kóffie-américano met twieë vers oèt d’n aove ‘tostados con tomate o marmelade’. En de altièd good-lachse Johnny bringk ut met det moèj klinkende ‘buenos dias’. Marijke sprik al un bietje Spaans en ik verming det met wat Bliericks en det bliek hièl good same te gaon. Sóms make we un präötje met deze of geene maar smeis amusere we ós good allein. We hebbe ut hièl good same met zien twieë en d’r is altièd waal wat te smoèze.

De klandiezie wisselt zón bietje, maar ein stel is d’r altièd. Ik gaon noow probeere um neet te euverdriève maar ut waal zoeë good meugelik te beschriève. Dus ik hald ze neet veur de gek en hoof ouk gen sorrie te zegke. We zitte net te slörpe aan ózze ierste heite kóffie, dao kump Merie aan. Ze zuùt d’r oèt as unne vormeloze reubezak in un langk alles-verhullend kleid. Ze haet unne dieke kop met lange zwart geverfde peemels. De ouge en de wange hange op half zeve. Ze hingk eure wandelstek aan un täöfelke. Ik zeg taege Marijke: ‘Hèhè, die zit’, en zoeë zuùt ut d’r ouk oèt. Johnny kint zien vaste klante en zet un kóffie ‘con leche’ veur det mormel. Ze zaet niks. Weej kièke al nao boète want d’r huùrt nog emus beej. Nao tieën minute kump hae binne. Ut is wie weej det neume ‘un ech poèpediekske’. Unne groeëte dieken boèk met unne rónde dieken bums d’r op. Alles liek beej dae gojje mins op spanning te staon. Hae druueg un te wieje spijkerbóks en un vaal griès jeske, good op spanning gehalde door daen dieken boèk. Zónder wat te zegke geit hae beej det mormel zitte en kiek strak veur zich oèt. Johnny bringk ouk weer keurig un tas kóffie met melk. Ze hebbe zón klein broèn ouk al vormeloos en te diek hundje beej zich. Det kiek hiel zielig van d’n eine nao d’n andere. Maar die twieë gaeve gen sjoege en det halde ze ut kómmende oor met gemaak vol.
Haej, zeej steit op en löp zónder stok nao boète um un sigretje te rouke.
‘Det duit ze dan waal good’, zaet Marijke. Want d’r zièn d’r ouk die gewoeën binne zitte te fiempe. Ut hundje hoof noow neet mier te keeze en kwispelt met zien stertje. Daen dieke pak um op en zet um oppe slup. Hièl leef wuùrt det bieësje aanhaldend geaaid.
‘Kin ik mich good veurstelle’, zeg ik taege Marijke, ‘want det mormel luuet zich al jaore neet mier aaie’.
‘Jan toch’, zaet Marijke. Dae vormeloze reubezak kump weer nao binne en Johnny stik twieë vingers op. Ze knik en alle veer de verzakkinge in ut gezich zeen ik iets bewaege. En effe later zitte ze zónder ouk maar ein waord te wissele aan eur twieëde köpke kóffie ‘con leche’. Ut hundje blief beej um oppe slup en zuch ens deep. Óngeluiflik det schouwspel. Mekaar begrièpe kin ouk zónder gespraoke wäörd of wièdse bewaeginge. Maar die twieë zien op sterve nao klaor veur de ieuwigheid.
D’r kump bewaeging, zeej steit op, pak eure wandelstek en verdwiènt zónder teiken van laeve. Effe later steit hae op en löp nao Maria um te betale. Hae leet wat geld op d’n toog en löp zónder teiken van laeve weg met zien hundje. Dae reubezak verdwiènt steeds vormelozer in de vaerte. Ut hundje kiek nog effe um.

‘Dit is toch un óngeluiflik schouwspel, minse gluive mich neet as ik det vertel’, zeg ik taege Marijke.
‘Die zièn al jaore geleeje volkome oètgebleujd’, krièg ik as antwaord.
We weite neet wat we d’r met aan mótte en daorum schrièf ik ut maar op. Effe later staon ouk weej op, we make nog un präötje met Maria, stoppe wat in ut fooie-pötje van Johnny en loupe ge-ermp d’n berg op. Vandaag is ut Dreej-Keuninge in Spanje, de restaurants zien dich. Want det wuùrt groeët gevierd in Spanje. Un ech femielie-fieës met kedootjes veur de kinder, wie beej ós met Sinterklaos.
‘We kriège boeremoòs vandaag’, zaet Marijke.
‘Met spekkies, roukwors en saus veur in ut poetje?’, vraog ik.
‘Tuurlik’, en d’n berg veur ós liek inens nog maar un makkie.