zondag 18 juli 2021

Atletiek-miljoenaer

Frits Faosse is neet mièr, ózzen atletiek-miljoenaer haet ós verlaote. Óntelbare kière fietsde Frits nao ut Saorbrook, nao d’n Berg en nao Vrijenbroek. Noeits um op zien kónt te gaon zitte, altièd um zich ut schómpes te werke um zien jónges en zien maedjes te laote atletieke. Dae in ós sport de naam van Frits Faosse neet kint, dae haet de letste 75 jaor ónder unne stein gelaef.

Unne miljoenaer waas in ut alde Roeëme unne gladiator dae mièr as 1000 euverwinnige had behaold. Óntelbare euverwinninge haet Frits op zichzelf behaold en bleef zien ganse laeve d’n atletiek trouw. Roeëd-Wit, AVB, Festina of Scopias. Vereiniginge en sportparke veranderde van naam en plaats. Ein dink veranderde noeits, op Frits kóste ze raekene, niks waas um te vuùl.

Weej atlete hebbe vuùl respek, zièn gruuets en danke ózze Frits Faosse. Ut bestuur woel um waal ens aan de kant schuùve, maar zien jónges goven um allemaol eur veurkeurstum. Atletiek duis se toch neet met de moèl maar met de hendjes en met dien hert. Frits waas ózzen trainer, ózzen allerbeste starter, ózze vertrouwespersoeën, ózze materiale- en klusjesman. Frits waas ózzen alles op ut atletiekveld, ein laeve lank.

Ut kapitaal van ózzen atletiek-miljoenaer zal neet verschummele. Zien jónges en maedjes loupe nog altièd rónd op ut veld. We zièn allemaol hièl bedreuf maar ouk dankbaar tegelièk. We hebbe neet gewach tot nao zienen doeëd met um te ière. Weej hebbe um veurgedrage as lid van verdeenste. We hebbe ózze Frits altièd op hand gedrage. Same met Frits un pilske drinke nao de wedstrijd dao genote weej van.

Frits is ech de raeje waorum atletiek altièd mien passie is gebleve. Ein groeët veurbeeld, as actieve atleet, met de hand oèt de mouwe staeke en zeker met de jeug bliève stimulere veur ós sport. Wie ik um de letste kièr opzóch zoot hae dao in ziene stool, hae waas muùch, ut ging neet mièr, ut waas op. En óngeluiflik maar ech waor! Hae droog ut shirt van Scopias en zien ièrste vraog waas: ‘Wie geit ut nog beej Scopias?’.

Ut geit good met Scopias, dien werk zit d’r op, de hebs dien rös diek en döbbel verdeend. Vanmorge heb ik nog ónkroèd getrokke róndum de slingerkoèi. Det deejs dich ouk altièd tösse-door. Ik heb dao beej un träönke gelaote, aan dich gedóch en gans allein aafschièd van dich genaome.

Frits, oèt naam van al dien jónges en maedjes in de atletiek: un miljoen kièr dank.

vrijdag 16 juli 2021

Grilligheid van de Maas

Hoogste peil ooit in 1643

De Maas, in het Frans aangeduid als la Meuse, is een 950 kilometer lange rivier in West-Europa. Het stroomgebied wordt ingeklemd door de stroomgebieden van de Seine in het zuiden, de Rijn in het oosten en de Schelde in het westen. De Maas ontspringt in Frankrijk op het Plateau de Langres en stroomt daarna nog door België en Nederland. In Nederland is de Maas de zuidelijkste van de grote rivieren en mondt uit via de Nederlandse rivierdelta in de Noordzee. De naamgeving Maas is afgeleid van het Middelnederlandse Mase. En komt niet zoals vaker beschreven van het Romeinse Mosa. Het is zelfs aannemelijk dat de Germanen al hun eigen naam hadden voor de rivier, zoals die nu in het huidige Nederlands, het verwante Duits en het Frans is bewaard. 

De Maas is een regenrivier waarvan het peil sterk afhankelijk is van neerslag. De meeste regen komt uit de Franse en Belgische Ardennen, waar de oppervlakte te rotsig is om veel water te kunnen bergen. In de winter is er bovendien weinig vegetatie en zijn er periodes van dooi. Ook verdampt er nauwelijks vocht. Ten slotte is het reliëf van het Maasbekken erg groot, waardoor het water met grote snelheid wordt afgevoerd. Waar nu de A73 en de A2 de snelste noord-zuid-verbinding vormen door Limburg, was dat in vroeger tijden de Maas. De Romeinen, de Noormannen, de Spanjaarden en de Fransen trokken vaak plunderend langs en over de Maas. Eeuwenlang verzorgden de Maasschippers de logistiek tussen het Luikse mijnbekken en de Hollandse watersteden. 

Blerick heeft dus door zijn ligging aan de Maas veel te danken maar ook te wijten. Het ligt een beetje beschut binnen de maasmeanders Dubbroek, Koelbroek en Ubroek. Alle oude boerderijen lagen keurig op de vruchtbare afzettingen van de Maas. De bewoners van Blerick werden eeuwenlang verrast door de grilligheid van de Maas. In zijn normale doen voert de Maas ca. 200 m³/sec water af. Meestal schommelt het waterpeil om de 11 meter +NAP. 

Regelmatig is de Maas hoeëg zoals we dat zeggen. Door de verbreding en verdieping van de Maas vanaf 1840 werd het water steeds sneller afgevoerd en de indijking van de rivier zorgde ervoor dat dit water nergens opgeslagen kon worden. Om die redenen waren er heel wat overstromingen in de 20e eeuw. De grootste overstromingen vonden plaats in januari 1926, februari 1984, december 1993 en januari 1995. Via overlevering van onze grootouders weten we veel van de watersnood in 1926. De foto’s, verhalen en publicaties herinneren ons aan die watersnood. Veel van ons hebben het hoge water meegemaakt in 1984, 1993 en 1995. 

Bij de overstroming van de Maas in 1643 bereikte de Maas haar hoogste waterpeil sinds de geschiedschrijving. De vele dijkdoorbraken en overstromingen veroorzaakten enorme schade en kostten honderden mensen het leven. De omvang van de destijdse waterafvoer wordt geschat op 3.600 m³/sec, zo’n 18 keer zoveel als de gemiddelde afvoer van de Maas.

In Hoei werden door het hoge water fabrieken, molens en 200 huizen vernield en kwamen tussen de 65 en 80 mensen om het leven. In Maastricht bereikte de Maas een hoogte van 47,89 meter boven NAP, bijna een meter hoger dan tijdens de grote overstromingen van 1926 en 1993. Bij Meers spoelden de dijken en het oude gedeelte van het dorp weg. Het oude kasteel Elsloo verdween voorgoed in de Maas: de ruïne is bij zeer laag water nog te zien. Het dorp Obbicht werd op 15 januari na een dijkdoorbraak geheel weggespoeld, waarbij mogelijk meer dan 500 doden vielen. In Venlo werd het hoogste waterpeil van 19,50 meter boven NAP op 17 januari bereikt, getuige een ingemetselde gedenksteen in de binnenstad waarop vermeld staat dat dit peil op Antoniusdag 17-01-1643 bereikt werd. Helaas geen schriftelijke overleveringen uit Blerick, wel in Grubbenvorst. Op 17 januari 1643 beschrijft Henricus Cuypers, alias in den Eyckelboom de situatie in Grubbenvorst: ‘Anno 1643 op S.Antonij daegh waess die Maess so groodt daetse over den cruiss wegh stoont tegen Renszen Kaemp ongeveer anderhalfft rooij wiedt ende tegen den hoeck van onss huiss ende weel vier foodt hoogh opt coor van ons kerck so daetter veel kiesten om gedreven waerren daer twe op eijn stondt waer die boovest seer nae onder so datter veel schaeij geschiedt waess ende ock dat huiss opgen maess om gedreven so daetter maess op ende mir groette elendt en schaeij geschiedt waess’. 

Naast tijden van langdurige neerslag waren er ook periodes met praktisch geen neerslag. Een mooi voorbeeld lezen we in het Algemeen Handelsblad van 28-07-1969:

Laagwater brengt bommen boven

Maas onbevaarbaar

Op de Maas in Noord-Limburg is sedert zaterdag het scheepvaartverkeer absoluut onmogelijk. Zondagavond om acht uur was de waterstand 9.50 m boven NAP, hetgeen ongeveer ruim anderhalve meter lager is dan het normale zomerpeil en vergeleken met het winterpeil ongeveer acht meter verschil is. De Rijkswaterstaat liet de stuwen strijken en de pontveren staakten de diensten. Verwacht wordt dat het waterpeil nog ongeveer een meter zal dalen. Door de abnormaal lage waterstand kwamen de oevers blank te staan. Zo kwam in Venlo zondagmorgen een opengesneden brandkast tevoorschijn waarvan de herkomst onbekend is en zag men op tal van andere plaatsen in Noord-Limburg bommen en granaten uit de Tweede Wereldoorlog aan de rand van de rivier liggen. In Venlo moest een speciale peiling in de rivier worden geplaatst omdat de andere meetinstrumenten volkomen droog stonden. Tijdens de abnormaal lage waterstand wil de Rijkswaterstaat stuwen repareren en voorts de schade doen opnemen van de oevers.

Het hoogste waterpeil in 1643 en de laagwaterstand in 1969 geeft een verschil van 10 meter aan. Je zult maar maasschipper zijn, die met deze omstandigheden moesten omgaan. We kunnen ons dat bijna niet meer voorstellen, maar het kwam ook voor dat het water van de Maas stilstond. De Maas ging met ijs. 

Je kon over de Maas lopen

In 1929, 1940, 1942, 1956 en 1963 konden de Blerickenaren over het ijs naar de stad lopen. Ik kan me dit nog herinneren, zonder dat mijn moeder het wist nam mijn vader me aan de hand.

Op 13 januari 1861 ging de Maas met ijs, ze was dicht gevroren. ’s Morgens m negen uur vroor het 15,6 graden en die nacht zakte de temperatuur naar bijna 20 graden onder nul. De ijsschotsen stonden op veel plaatsen in de Maas rechtop en toch liepen de mensen er over heen. Op 17 januari vroor het ’s morgens om negen uur nog maar 5 graden, en ’s nachts om twee uur nog 2 graden. Vanaf dat moment ging de temperatuur geleidelijk weer omhoog, maar 25 januari zat de Maas nog steeds dicht. 

IJsschotsen in 1945
Het weer gaat sterk af. Den 25 Jan. leidt de Maes nog toe en heeft, groote watersnood veroorzaakt en dijkbreuken in de Bommelerwaard van 100 ellen en honderde huijsen overstroomt en duizende menschen doen vlugten te Bommel en omstreken. Den Bosch en omstreken staan onder water en 3000 menschen sijn er gevlugt. In onze provincie te Obbicht en Papenhoven sijn bergen van ijs in de Maes en men vreest voor eene dijkbraak. Te Blerick bij Venlo heeft het water gestaan tot aan de daken der huijsen. Men heeft bijna door gans Europa collecte gehouden, alsook te Maastricht. De Maes is opengebroken den 26e sonder ongeluk. Den 23 Jan. heeft men te Eijsden van de Maes het ijs gepeild en bevonden 5 meter dik te zijn.

 

woensdag 14 juli 2021

Moèj böl en un strak kuntje

Ut is 1964 en ut laeve veur unne jónge jóng van 17 jaor is neet gemekkelik. Zwaore waeke op de Militaire Academie en in de wiekènde duchtig oètlaeve met atletiekwedstrijde en hörtig op de joets. De instuif noom daobeej un belangrièke plaats in. Net as dae zóndig in Ons Huis, beej ós thoès achterum, nog gen twieë minute loupe. Keurig in mien dreej-deilig griès pekske met slieps en beejpassend posjetje. Mien vrinde ware d’r al en stónde aan d’n tap met ut ièrste glaas beer. In de zaal zote de maedjes aan täöfelkes naeve de moor. In daen tièd mochte de maedjes nog beoordeild waere op eur moèj böl en strakke kuntjes. Ge mót mich op mien waord geluive, maar ik deej dao neet aan mei.

Ik dreide mich um met mien glaas beer nao de zaal en dao zoog ik um veur ut ièrs. Ut ougkóntak met ut moèjste maedje van de ganse zaal sloog in wie d’n bliksem op unne zwoele zomeraovend. Dae melancholische blik met die heldere leechblauwe ouge, det veurzichtig getuite mundje en dae prachtige slaag in die dónkerblónde haor. De kraag van mien pas gestreke euverhaemp zoot inens vuùls te strak en mien posjetje begós spóntaan te danse op ut ritme van mien op hol geslage hertje. Vanaaf det moment wiste ós ouge mekaar mekkeliker te vinde as mekaar weer los te laote. Nao de nuùdige pilskes en de nuùdige twièfels rapde ik alle mood beejein. Ik knuipde mien colbaertje toe en leep op um aaf en knikde of ut met mich woel danse. En effe later zweefde we same ‘quick-quick-slow’ in de zevenden hemel euver die diek geboende vloer van Ons Huis as of we mekaar al jaore kóste. Allein, ik kreeg d’r gen waord oèt, de zenuwe knepe mich de kael toe en wiejer as ‘halven-dans’ kwaam d’r ech neet oèt. Wat veulde ik mich unnen höllewölle, maar ut maedje had met zien moèje ouge d’r veur gezörg det ik kómpleet de klöts kwièt waas. Daen aovend woord wie iemer aafgeslaote same met mien vrinde beej de Witte en un letste frietje beej Hoebe.

Ik heb um noèits mièr dörve te vraoge maar ós ouge bleve mekaar maar vraogend aankièke. Van emus anders hoorde ik det ut Ireen hoot en twieë jaor alder waas as mich. We verlore mekaar oèt ut oug maar ik dóch nog waal ens aan um en aan mien ónbenölligheid. Wat unne bleude klojo waas ik toen! Het had intösse unne vrind en ik had ouk un maedje gevónde. Ut woord vastelaovend en we ginge met de ganse bubs op de joets op de Parade in de stad. Beej Blue Note kóste we ós maar net met ut ganse stel door die smale gats nao binne douwe.

‘Doorloupe wies achterin beej d’n tap’, reep d’n veurste. En halverwaege . . . dao stónd Ireen met ziene vrind. Dae melancholische blik makde plaats veur unne stralende lach wie un lente-zunke en ik zoog die getuite lipkes bewaege. ‘Aah Jan’, reep ut en twieë ermkes grepe mich stevig vas. Ik zag wie gewuùnlik niks en veel in zien erm. Ik kösde um met euvertuùging op zien wengskes en het umklemde mich zoeë stevig vas, as of ut mich noeits mièr los woel laote. Mien gezich verdween in ziene nek achter die moèje dónkerblónde häörkes. Ik kösde um op ziene bloeëten hals, ut veurspel waas eindelik begós. Maar ao-jei, tegelièk veulde ik emus resoluut trekke aan miene roèje boerekeel met van die zwarte gebraoke hertjes d’r op. 

Det is de allerletste kièr det ik Ireen gezeen heb. Mien allermoèjste maedje van de instuif det insloog as un bóm en mich ut praote ónmeugelik makde. En had ut noow moèj böl en un strak kuntje? Ik weit ut ech neet, maar die leechblauwe ouge en daen aovend in Ons Huis zal ik noeits vergaete. 

 

vrijdag 9 juli 2021

Pierre Orval is neet mièr

Gister, dónderdig 8 juli 2021, is mien naef Pierre Orval toch nog vreej plotseling euverleje. Hae waas al unnen tièd krank, maar ut scheen baeter te gaon. Ik woel um gaon opzeuke en noow hoof ut neet mièr. Det duit pièn, det duit mich ech vuùl verdreet.

Hièl vuùl minse kinne Pierre Orval as unne vrintelikke aimabele mins, maar veural as unne hièle gojje muzikant. Hae haet in verschillende orkesjes gespeuld in de ganse regio tot euver ós landsgrenze haer. Hae speulde un breid repertoire schitterende dansmuzièk en idders-kièr brach hae ouk un paar persuuenlikke nummers wao-mei hae idderein wis te rake. Ik zeen um nog staon met twieë blokfluite op de neusgater, hae speulde magistraal ‘El condor pasa’. Gruuets keek ik nao um op en zag taege die naeve mich stónde: ‘det is mien naef’.

Pierre greujde op same met zien mam Tilly beej zien opa en oma. Zien vader hadde ze vuùls te jóngk in 1948 in Indonesië achter mótte laote. Ós mam had zien foto beej ós aan de moor hange. Ik lièrde Pierre kinne as klein menke wie ik op bezeuk ging beej zien groeëtelders, mien tante Luus en miene ome Sjaen. Ze woeënde op de Plataanstraot 7 in Tegele. Ome Sjaen stónd altièd as unnen ald-militair kersrech aan de straot of achterum beej ut päörtje. As ik binne-kwaam woort ik huùrbaar en veulbaar welkóm geheite door zien mam Tilly en mien tante Luus. Ut rook d’r altièd heerlik nao Indisch aete, ut water leep mich al oèt ut muulke. As ik met Pierre had gespeuld, meus ik bliève aete, det vergaet ik noeits van ze laeve mièr. We deje allebei vanaaf de tieën jaor atletiek: Pierre beej AVT-Tegele en ik beej Festina-Blièrick. Ouk dao vertelde we gruuets det we naefkes van-ein ware. Kleine Pierre waas unne top-sprinter en wièd de snelste destièds beej AVT. Maar de leefde veur de mezièk wón ut beej Pierre, ik doon nog altièd aan atletiek.

Idder ging ziene eige waeg, allein beej femielie-feesjes zoge we mekaar nog. En dan waas ut altièd good, we zóchte ós efkes op en sproke euver ós femielies en wat ós wiejer bezig heel. Det begós met:
‘Aah Jan, wie geit ut nog met tante Tuut’, vroog Pierre dan.
‘Good en wie geit ut nog met tante Luus’, zag ik dan. Want mien moder waas zien lievelingstante en zien oma waas mien allerleefste tante. Neet allein umdet ze zoeë good kós kaoke, maar ut waas un hièle leve en un verdomde moèje tante.

De letste kièr ging ós gesprek euver al ós dierbare leve minse die d’r neet mièr ware. We meuste constatere det ut leid ós ouk neet bespaard waas gebleve. Maar ut waas un positief gesprek, d’r waas nog zoe-vuùl um van te halde en veur te laeve. Pierre, idders kièr as ik ‘El condor pasa’  huùr, zal ik aan dich dinke. Aan mien naef, unne fijne mins dae zoe-vuùl moèje mezièk is ós laeve brach.