Ze waren al in de 80 toen ze voor de kleinkinderen gingen verhuizen naar Blerick. Helaas mocht het niet zo zijn, zijn vrouw werd ziek en overleed al in het eerste jaar. Moedertje ziel alleen in een vreemd dorp moest hij zien verder te leven. Maar hij werd als het ware omarmd door zijn nieuwe buren, die nog de warme Blerickse nabuurschap weten te cultiveren. Ze wisten hem zover te krijgen dat hij een paar morgens in de week naar het dichtstbijzijnde wijkcentrum ging. Hij sloot zich ook aan bij de schilderclub op de donderdagmiddag. Maar hij voelde zich eenzaam, het gemis van zijn allerliefste was bijna ondraaglijk.
We werden met
elkaar in contact gebracht, ik wilde zo graag iemands eenzaamheid doorbreken.
De eerste ontmoeting verliep wat stroef. Hij was een Rotterdammer, hij was
alleen en voor hem hoefde het niet meer. Ik waas unne Blierickse, stond midden
in het leven en wilde graag wat reuring brengen. Als hij niet wilde vertellen,
dan deed ik dat maar. Ik vertelde over mijn Blerick en over mijn voorouders. ‘Ik
weet eigenlijk niet veel over mijn voorouders, ik was enigst kind en er werd
niet veel over gepraat’, kreeg ik te horen. De komende weken hadden we een
onderwerp. We maakten samen zijn stamboom die ons uiteindelijk naar Brabant
bracht. Het verschil Rotterdam-Blerick bleek plots een stuk kleiner. ‘Je
hoeveelste huis is dit?’, vroeg ik ‘m. ‘Nou, dan moet ik even denken, ik
denk wel het tiende!’. Een nieuw onderwerp bracht ons kriskras door zijn
rijke leven en na een paar weken hadden we een boekje samengesteld over zijn
tien steeds mooier wordende huizen. Samen terugkijken in de tijd geeft niet
alleen voldoening en trots. Het bracht ons ook heel dicht bij elkaar.
We deelden
één gezamenlijke grote liefde: onze moeder Maas. Hij als Rotterdams jochie en
ik as Bliericks jungske, allebei opgegroeid aan de Maas. Vaak als ik mijn
vriend opzocht mompelde hij: ‘Ik had het niet erg gevonden als ik vanmorgen
niet wakker was geworden’. Mijn antwoord was dan steevast: ‘Nou, dat zie
je morgenvroeg wel weer, maar vandaag gaan we wat leuks doen’. En samen
gingen we op stap en struinden door ons Limburgse land, steeds weer op zoek
naar een mooi terrasje aan de oever van de Maas. We hebben ze allemaal gehad
tussen Broekhuizenvorst en Maasbracht. Daar voelde hij zich even gelukkig, daar
voerden we de mooiste gesprekken over de meest uiteenlopende onderwerpen. ‘Jij
bent net zoals ik, we denken vaak hetzelfde’, zei hij vaker. Dat voelde zo goed,
twee oudere mannen hadden zich gevonden in een hechte vriendschap.
Het menu van
die middagen werd standaard. We dronken twee alcoholvrije biertjes de man en
deelden samen een portie bitterballen. We werden experts in het beoordelen van
de kwaliteit van de lokale bitterbal. En hij genoot van die Limburgse
gastvrijheid en de overweldigende flora van het landschap om hem heen. Geregeld
gingen we tussen de middag ergens een hapje eten en mijn vrouw werd dan ook
uitgenodigd. Dat waren de gezelligste uren die we samen doorbrachten, want onze
vriend was ook een echte Bourgondiër.
Samen kregen
we ook tegenslagen te verwerken. Zowel zijn als mijn gezondheid lieten na, maar
niet onze vriendschap en bezorgdheid voor elkaar. ‘Oud worden is geen kunst,
oud zijn valt vies tegen’, sprak hij filosofisch. We lieten elkaar niet
los, de moeilijk te bereiken terrasjes aan de Maas moesten soms plaatsmaken
voor een terrasje op een dorpsplein. Met tegenzin en afkeer moest hij gebruik
maken van een wandelstok, daarna die klote rollator en uiteindelijk een
scootmobiel. Ook de thuiszorg kon hij niet meer buiten de deur houden. Zijn bewegingsvrijheid
en zelfstandigheid werden beetje bij beetje ingeperkt. De geest bleef
vlijmscherp, zijn fysiek zo bot als een vot. Het onvermijdelijke afscheid was
niet meer ver weg. Ik sprak hem niet eens meer tegen als hij zijn wens weer
eens uitsprak: ‘Ik hoop dat ik morgenvroeg niet meer wakker word’.
Hij werd
opgenomen in het ziekenhuis en zou niet meer naar huis mogen. Mijn vrouw en ik
hebben hem daar nog twee keer mogen opzoeken. Hij was zich bewust dat de
laatste strohalmen van zijn geliefde zelfstandigheid waren geknakt: zijn auto,
zijn huis, zijn eigen zalmmootje op-de-huid-gebakken. Vorige week namen we
afscheid, we zaten dicht bij hem aan het bed. Ik had besloten al die mooie
dingen te vertellen die ik zo in hem waardeerde als vriend. Meestal vertellen
ze dat na iemands overlijden naast die doodstomme kist. Ik besloot dat nu te
doen zodat hij het zelf kon horen. We vertelden hoe blij we waren hem als
vriend te mogen hebben. Hoe hij als Rotterdammer een stukje Limburger was
geworden, ‘Ik versta ze vaak niet, maar ze zijn zo gezellig’, zei hij. Hoe hij
kleur bracht in het leven om hem heen. Overal moesten bloeiende bloemen en
planten staan, bij de urn van zijn vrouw moest altijd de allermooiste witte
orchidee stralen. Hoe zijn vele kleurige schilderijen een glimlach toverden op
veel gezichten. Die dikke vrouwen, die kinderen met hun huisdier. Hij bracht ze
in felle kleuren in zomerse stemming tot leven. Het werd geen somber afscheid,
we hebben met z’n drieën nog hartelijk en ingetogen gelachen. Een mooier
afscheid van een mooi mens en een goeie vriend kunnen we ons niet voorstellen.