Ik heb in 2012 ein book geschreeve euver mien femilie, ein ‘Historiek van de familie Titulaer’. Viëftien hoofstökke euver biezondere Tietelèrs van 1275 tot 2012. Ut letste hoofstök waas gereserveerd veur eine biezondere mins oët ôzze eigen tiëd. Ut had zoëmaar kinne goan euver ‘Idol’ Boris Titulaer of euver de ‘wôndere waereld’ van Chriet Titulaer. Maar toen mien broor Jack 27 juli 2011 overleej wis ik ut metein, en nao ut laeze van zien ‘in memoriam’ zult auk geej begriëpe waorum.
‘Ôzze Jack is d’r neet miër, eine goôje mins haet ôs verlaote’. Het kaarsje brandde langzaam uit, het was op, vannacht om twintig over twaalf een laatste zucht. Je hoopt op zo’n moment dat het toch waar kan zijn. Zullen mam en pap hem al met open armen verwelkomd hebben? Alleen de gedachte dat ze weer met z’n drietjes zijn maakt je gelukkig en tilt je over het verdriet heen. Voordat we naar Frankrijk vertrokken hebben we hem nog bezocht. Hij was vrolijk en keek met ogen die ons zagen maar niet herkenden, om even later weer weg te dommelen. Een lichte streling, een hand op een vermagerde rug, een zoen vormden de overgebleven communicatie. We zaten in de Drôme ergens op een boerencamping, de mistral blies onstuimig, een SMS-je van Hans, of we even terug wilden bellen. ‘Ôzze Jack’ zeiden Marijke en ik in koor. Hij lag in comateuze toestand en het zou niet lang meer duren. Als de sodemieter terug naar huis, natuurlijk wil je eigenlijk die laatste herinnering vasthouden, maar toch willen we hem nog even zien. Stil en ontspannen lag hij daar, verschrikkelijk dat ‘ôzze Jack’ zo afscheid van het leven moet nemen. We fluisteren zacht wat lieve woorden, strelen met twee vingers zijn holle wang, een laatste kusje op zijn voorhoofd.
Herinneringen schieten door m’n hoofd. ‘Zeg ‘ns wat je denkt’, zegt Marijke. Ja, ik denk weer terug, 58 jaar geleden, aan die maandagmorgen 27 april 1953. De ooievaar was op komst, en ik moest verderop in de Leeuwerikstraat naar ‘tant Janssen’. Ik zat op de grond te spelen toen ze voor het raam stond en zei ‘daar vliegt de ooievaar bij jullie op het dak’. Uiteraard was ik net te laat bij het raam, en idem dito toen ze hem even later weer zag wegvliegen. Eindelijk mocht ik terug naar mam, en daar lag hij. Hèhè, na drie zussen had ik eindelijk een broertje, Jacky. Maar al snel bleek het een zorgenkindje, ik hoor m’n tante nog zeggen ‘hij knijpt niet in de vinger’. Jacky was een mongooltje, hij had het syndroom van Down. De gordijnen gingen dicht in huize Titulaer, mijn moeder liep wiegend op de arm met ôzze Jack door het huis, mijn vader zat met z’n hoofd in de handen.
Maar Jacky groeide op tot een vrolijk en blij manneke. Puurder en eerlijker kan een mens niet zijn. Feilloos aanvoelen wie hem open en sympathiek benaderen. En even feilloos in woord en gebaar de confrontatie aangaan naar de minder sympathieken en de arroganten onder ons. Elk meisje kreeg van Jack een vette knipoog. In gezelschap zei hij niet veel, maar wist steeds een plekje te veroveren naast het mooiste meisje. Een arm om haar heen of een lekkere knuffel volgden ‘als het klikte’. Muziek was zijn leven, BZN zijn passie en drummen zijn uitlaatklep. Soms haatte ik dat verschrikkelijke lawaai, maar met de jaren werden drumstel en Jack een beter ingespeeld stel. En hij presteerde het om wel eens de plek te veroveren van een drummer in een echte band. Kaarsrecht en serieus sloeg hij op de trom en roerde de deksels in zijn geheel eigen en unieke ritme. Compleet anders dan die echte drummer, maar zeker niet storend in het geheel.
Jack had een wonderbaarlijk geheugen. Vragen over acteurs in welke soap dan ook, artiesten op welke plaat of welk genre dan ook, Jack frommelde wat met zijn lippen, trok zijn beide sokken nog verder omhoog en haalde het correcte antwoord uit zijn geheugen. Hij kon niet lezen maar bestudeerde elke week de TV-gids en kende die dan voor de rest van de week uit z’n hoofd. Na Nieuwjaar en het verschijnen van de nieuwe kalender werden alle verjaardagen van de hele familie opgeslagen met de correcte dag van de week erbij. Mijn vader vergoelijkte dat wel eens met ‘hij hoeft ook verder niks anders te onthouden’, maar ik bleef dat knap vinden.
Overdag hing hij meestal uit het raam aan de Leeuwerikstraat. Stoel voor het raam met de rugleuning naar de muur, kussen erop en Jack kon zijn geliefde positie innemen. Jack kende iedereen in de straat en iedere voorbijganger werd begroet met ‘hôj . . . ‘. Sommigen stopten voor een praatje, vrouw Maat stak de straat over voor een koekje, de meesten antwoordden met ‘hôj Jack . . .’, en een enkeling zei niets. Die werd dan door Jack nageroepen met ‘haej eigewieze . . .’, en werd vervolgens definitief verwijderd uit Jack zijn favorieten. Jack was recht voor de raap. Toen de dikke van Wilbers ‘van de krant’ zijn visvergunning bij ons kwam ophalen, staarde Jack hem enige tijd onafgebroken aan. Plotseling zei hij ‘Diekkop . . .’ tegen Wilbers. Mijn vader haastte zich om zich mede namens zijn zoon te verontschuldigen. Maar Wilbers moest er hartelijk om schaterlachen en zei ‘. . . . dich meugs det zegge jông’.
’s Avonds moesten we hem om beurten naar bed brengen. Je lag dan naast hem te wachten tot Jack eindelijk wilde gaan slapen, heel voorzichtig schoof je dan naar de rand van het bed, langzaam één been op de grond. En potverdomme, op dat moment sloeg hij z’n armpje om je heen ‘aah Jan, woa geis se haer?’. Soms duurde het zo lang dat je zelf in slaap viel en ôs mam je wakker kwam maken ‘kôm maar, hae sluûp’. Jack was ontzettend gemakzuchtig, sommigen noemden hem lui en weer anderen vonden hem toch wel verwend. Hij snapte er niks van dat ik hield van hardlopen, hij kon er zelfs niet naar kijken en heeft nooit begrepen hoe ik een hele dag naar Groningen kon reizen om over 10 hordes te gaan rennen. Mijn vader deelde dat overigens met hem, en dat was niet het enige wat die twee samen deelden. Hij zal misschien tien jaar zijn geweest toen hij samen met m’n vader zijn eerste pijp zat te roken, mijn moeder vond het maar niks, maar mijn vader zei ‘ôch laot dae jong toch’.
Toen pap en mam er niet meer waren, bleef Jack in het ouderlijk huis wonen. En zoals hij dat zo smakelijk kon vertellen ‘trokken Tina en Joep bij hem in’. De laatste 16 jaar woonde hij bij m’n oudste zus en zwager. Geheel bij Jack passend noemde hij ze ‘mam twiëje’ en ‘pap twiëje’. Welk groter compliment kun je in zo’n situatie krijgen?
Nu is Jack er ook niet meer, en de herinneringen blijven door m’n hoofd schieten. Maar ik laat het hier bij, sommige dingen kun je niet delen. Het was een fijn mens, hij hield ons een eerlijke spiegel voor hoe je je sociaal had te gedragen, hij kon je met een scherpe opmerking op je plek zetten. Met zijn opgewektheid vaak een onmiskenbaar middelpunt. Problemen werden introvert met een persoonlijk vraag- en antwoordspel uitgediscussieerd op het toilet. Zo kun je ook volop genieten van het leven, en was hij toch maar stiekem één van de weinige Nederlandse mannen met een lieve Turkse vriendin.
Op de dag van zijn crematie staken we ons keurig in het pak, want dat hoort bij het afscheid van ôzze Jack. Niet voor de buitenwacht, zeker niet voor ‘wat-de-mensen-er-van-zeggen’, maar gewoon voor Jack. Een extra schone zakdoek verdween in de gladgestreken broek, je weet maar nooit. In de afgelopen dagen hebben we ons zelf ervan overtuigd dat het zo goed is, hij was op, hij heeft nu z’n rust, hij is bij pap en mam.
Uiteraard waren wij weer de eersten, in de familiekamer zitten we zwijgend naast elkaar en kijken wezenloos naar een kikkertje in de vijver voor het raam. De familie komt binnen, handen schudden, een lange zwijgende stilte, alleen het kikkertje zorgt alweer voor enige afleiding. Onder de muziek van ‘El condor pasa’ lopen we de aula binnen, zonder om te kijken horen we dat de zaal zich vult. Een schielingse nieuwsgierige blik verraadt dat er ook mensen achter tegen de muur moeten staan. Ze hadden allemaal een bijzondere band met ôzze Jack. Een foto met een glimlachende Jack en zijn trom markeren de kist, die voor de rest omzoomd is met een zee van witte rozen.
Het wordt een bijzonder afscheid van ôzze Jack, mien breurke. Een bijzonder mens, een ‘mongooltje’. Direct achter ons zitten zijn vrienden en vriendinnen van het dagverblijf, ook allemaal even bijzonder. Op een groot scherm boven de kist verschijnen foto’s uit het toch wel vrolijke en welbestede leven van ôzze Jack. Een spreker leest voor wat hem de afgelopen week over het leven van ôzze Jack is verteld. Zijn begeleidster vertelt indrukwekkend hoe bijzonder het dagverblijf ruim 40 jaar van ôzze Jack heeft genoten. Zij besluit met persoonlijke citaten van zijn vrienden en vriendinnen. Elke naam en elk citaat wordt begeleid door een even persoonlijke snik, een luide roep of een huilbui. De zaal is ademloos, en ik betrap me erop dat ik veel te hard in mijn schone zakdoek zit te knijpen. Zijn nichtje Ruuth, eigenlijk de dochter van Jacks neef, vertelt met liefde en te ingehouden emotie wat Jack voor haar heeft betekent. Als ze zich richt tot de kist blijkt het ware verdriet om het verlies van haar Jack.
Zijn muziek, die van zijn eigen BZN, zorgt voor de hoognodige onderbrekingen. Goedgekozen momenten om emotioneel even tot rust te komen. Het is zover, we moeten definitief afscheid nemen van de tastbare Jack, alles wat nu nog rest zijn mooie herinneringen hoor ik de spreker zeggen. Iedereen loopt langs de kist, iedereen krijgt de kans om persoonlijk afscheid te nemen. Een bijzonder mens treedt resoluut naar voren. In keurig T-shirt en keurige korte broek, speciaal voor het afscheid van zijn Jack. Hij is bijzonder groot, en zijn te lange armen en slungelige benen maken hem nog meer bijzonder. In zijn zeker niet verfijnde opengevouwen handen houdt hij teder en liefdevol een rode roos. Hij loopt vastbesloten op de kist af, remt kordaat en zijn armen en benen komen wat later tot stilstand dan zijn bovenlichaam. Zij deinen en slingeren nog even na, heel bijzonder, iedereen kijkt. Hij gaat strak in de houding staan. En héél langzaam buigt hij voorover, zijn armen strekken zich tergend langzaam boven de kist. De rode roos lijkt wel te zweven boven zijn prachtige handen. En plechtstatig langzaam laat hij zijn rode roos neerdalen op die witte rozenzee van zijn Jack. Hij recht zijn mooie liefdevolle lijf en beent met slingerpassen weg. De zaal breekt, en alweer betrap ik mezelf potdomme. Mijn schone zakdoek opengevouwen in mijn handen vangen de tranen op, die over mijn wangen biggelen.
Wat een bijzondere vent, wat een emotioneel afscheid. Daarom noem ik ze nou bijzondere mensen, en daarom was ôzze Jack ook zo’n bijzondere broer.