Tjeu overleed op 7 maart 1986 in Maastricht. Zijn ouders woonden op de Pontanusstraat 18, z’n vader was winkelier, landbouwer en kaasboer. Daarnaast was zijn vader gemeenteraadslid van Maasbree, en later ook van Venlo. Tjeu had twee broers: Piet en Jacques, en drie zussen: Tine, Gertruda en Cato.
Na
de middelbare school brak een onrustige periode aan, wat ging hij verder doen?
Er was nog geen School voor de Journalistiek. Tjeu ging voor die tijd heel
ongebruikelijk zomaar op reis. Hij trok door Europa en het Midden-Oosten. Hij
woonde zelfs kort op Sicilië. Op 12 mei 1934 verschijnt een stukje in het Blièricks van zijn hand in de Limburger
koerier: ‘Geheim van de Tangkoel’. Vanaf
1936 verschijnen zijn teksten regelmatig in de Nieuwe Venlosche Courant. Van
juli tot december 1937 maakte de 28-jarige Tjeu samen met zijn vriend Herman
Steijlen een avontuurlijke reis naar de toearegs in Lybië, onderweg schreven ze
samen reisverslagen voor de Nieuwe Venlosche Courant.
Maar
in 1939 vond vader Berden toch dat zijn zoon eindelijk eens serieus aan het
werk moest. Hij regelde voor hem een betrekking op de gemeentesecretarie van
Maasbree. De overgang van het reizende leven naar het gemeentelijke kantoor was
(natuurlijk) niet zo’n succes. Na de Duitse inval haalde vriend en streekgenoot
Mathieu Schmedts[2],
de latere hoofdredacteur van Vrij Nederland, hem naar de Schweizerische Press
Telegraph, een zogenaamd neutraal Zwitsers persbureau, waarvoor hij in 1941
correspondent werd in Berlijn.
In
het oorlogsjaar 1943 verscheen het boek ‘Journaal
van een woestijnreiziger [3]’.
Het was het verslag van de expeditie, die hij had gemaakt samen met zijn
collega en plaatsgenoot Herman Steijlen (1910-1944). Het tweetal reisde met een
motor gesponsord door de firma Cyrus. De tocht ging van Venlo naar Ghat, een
oase diep in de Libische Sahara. Het boek is geschreven in de vorm van een
terugblik op zijn reis in 1937. Pas op pagina 59 komt de lezer erachter dat de
reis al in 1937 heeft plaats gevonden. En de twee reizigers ‘waren slechts dagbladschrijvers,
journalisten van de binnenbrandjes-afdeeling, persrapaille. Doch eens per jaar
overviel ons een niet te stillen onrust en dan lieten wij plotseling de
binnenbrandjes branden, de kiesvergaderingen vergaderen en de jubilarissen
jubileeren’.
De
oorlogsjaren bracht Tjeu in Berlijn door als buitenlands correspondent totdat
hem in de zomer van 1944 de grond te heet onder de voeten werd – stiekem
boodschappen de wereld in smokkelen was bij de Nazi’s niet populair. Uit zijn
dagboekaantekeningen blijkt dat zijn journalistieke werk in Nederland
resulteerde in artikelen in de Volkskrant en de Telegraaf. Hij had aan zijn
tijd in Berlijn in die jaren veel goede contacten overgehouden. In Schin op
Geul werd hij eens voorgesteld aan een oudere Duitse heer: ’Ich bin der gesamtdeutsche Ernst’ stelde die zich voor. Het was
Ernst Lemmer, Bundesminister für Gesamtdeutsche Fragen, een goede kennis uit de
oorlogsjaren en toentertijd collega van Tjeu. Later die avond zijn ze samen een
biertje gaan drinken bij Frans Coumans in Schin op Geul, voor Tjeu een
dagelijkse routine (altijd drie pils). De minister dronk vrolijk mee.
Na
zijn vertrek uit Berlijn dook hij onder in de Eyserhof (Eys), de boerderij van
schoonvader van der Linden. Bij de bevrijding is hij met de Amerikanen
meegetrokken als medewerker bij het onderdeel voor psychologische
oorlogsvoering. Als zodanig verzorgt hij via Radio Luxemburg radio-uitzendingen
voor krijgsgevangenen en dwangarbeiders in Duitsland en andere bezette
gebieden. Op 4 mei 1945 krijgt hij dan de primeur van zijn leven: de
capitulatie van Duitsland. Hij was de eerste journalist die dit nieuws aan zijn
landgenoten kon melden, ’s avonds even voor negen uur, in pyjama en op zijn
pantoffels.
De
oorlog is voorbij en Tjeu wil schrijver worden. Zijn vrouw May was daar
tamelijk cynisch over: ‘Hij had toen het
meest geniale idee van zijn leven, voor zichzelf beginnen en de kost verdienen
met het plegen van literatuur. Dat kwam er op neer dat hij anderhalf jaar heeft
zitten wachten op inspiratie en dat hij intussen het geld opmaakte dat we
kregen toegestopt van onze ouders’. In die tijd schreef hij wel de novelle ‘Margraten, Holland [4]’,
in eerbiedige bewondering opgedragen aan alle dode helden van het negende
Amerikaanse leger en aan alle
Amerikaanse moeders die deze helden
hebben voortgebracht.
Na
deze woelige voorgeschiedenis verzorgde Tjeu reportages als redacteur van de
Gazet van Limburg, zoals de krant toen heette, al noemde men het de ‘gezet van Mestreech’. Zijn nieuwe baan
sloot aan bij zijn vroegere ervaringen: hij zat ongeveer twee keer per week in
het buitenland. Nauwelijks terug en dan weer weg. Reportages over de meest
verschillende onderwerpen. Maar na het verlies van zijn wilde haren werd hij
vaste man voor de rechtbankverslaggeving, een bezigheid die hij ook nog na zijn
pensioen voortzette. Hij deed dat werk ontzettend graag omdat hij genoot van de
confrontatie met de totale diversiteit van mensen voor de rechter.
Van
1957 tot 1972 woont Tjeu met zijn gezin in Schin op Geul (Schin). Mathieu
Berden was in het dagelijkse dorpsleven toch een beetje apart. Uiteraard door
zijn beroep, kranten-redacteuren kom je niet iedere dag tegen. Ook in zijn
dagelijkse doen en laten was hij een min of meer artistiek buitenbeentje. Maar
in ieder geval vriendelijk en sympathiek, belangstellend voor alles en
iedereen. En in de loop der jaren ging hij er echt bij horen. Hij werd een
vertrouwd dorpsfiguur. En ook al woonde hij voorheen elders, Schin was hem al
lang vertrouwd en geliefd. Een fragmentje uit een brief die Tjeu in 1953 vanuit
New York aan zijn vrouw May schreef : ‘Voor
geen goud zou ik hier willen leven, in dit land, waar maar één wet geldt: geld,
geld en nog eens geld. De levensstandaard is hier ontzaglijk hoog, maar
iedereen heeft ook alleen maar tijd om voor deze levensstandaard te werken.
Mechanisatie heeft de geest gedood. Ik geef heel New York cadeau voor Schin op
Geul’. Dat was dus enkele jaren voordat hij in 1957 naar Schin
verhuisde.
In
1958 begon hij ook met zijn ‘Dagboek van
Sjefke’, een meer dan populaire column over dagelijkse besognes, waarin
zijn vrouw als ‘Philomeneke’
figureerde. Zij was de betweter, die zijn mopperende kritiek op tegenvallende
dingen des levens pareerde. Zijn dagboek was ‘het ventiel van zijn ochtendhumeur’, zoals zijn collega het in
zijn afscheidsartikel formuleerde, vol wijze grapjes, stokpaardjes, preekjes en
knipoogjes. Eenvoudige maar eerlijke wijsheden waren dagelijkse kost. De
illustratie bij het dagboek was Mathieu Berden ten voeten uit, vanonder zijn
alpinopetje door een donkere bril naar de lezer glurend. Hij had veel fans, dat
bleek uit dagelijkse karrenvrachten brieven. Zelf had hij als verklaring voor
de populariteit van het dagboek: ‘Misschien
omdat ik schrijf over de heel gewone dingen, die vlakbij de mensen liggen’.
Hij haalde zijn onderwerpen inderdaad uit zijn dagelijkse omgeving, zijn
wandelingen door het dorp of zijn dagelijks korte bezoek aan het café van d’r
Frans[5]. Zo was er zijn kribbig commentaar in het dagboek toen de dienstplichtigen
van 61-1 in de carnavalstijd voor militaire dienst moesten opkomen en de eerste
weken de kazerne niet mochten verlaten. Onafgebroken van 1958-1972 verscheen 15
jaar lang iedere dag op pagina twee van de Limburger zijn column ‘Het dagboek van Sjefke’.
Hij
verhuisde in 1957 naar Schin omdat hij vond dat hun twee pleegkinderen, Hans en
Rietje Bartelet, de ruimte moesten hebben. Het huis aan de Geulbrug gaf hij de
naam het ‘Oude Tolhuijs’ en de
vroegere Dorpsstraat werd door zijn bemoeienis
omgedoopt tot Tolhuisstraat. Ongetwijfeld heeft hij historische bronnen
gevonden waarop deze naamsverandering is gebaseerd, maar daar moeten we nog
eens naar zoeken. In het dorp werd hij een vertrouwd figuur. Bij het mannenkoor
Inter Nos werd hij in mei 1962 erevoorzitter. Dat hij dat niet alleen een
erebaan vond bleek twee jaar later: toen
het koor een plaatsvervangend voorzitter
nodig had was hij niet te beroerd om van november 1964 tot december 1966 deze
functie te vervullen. Een ongebruikelijke, omgekeerde carrière.
Overigens
vond een latere bewoner van het ‘Oude
Tolhuis’, in zijn nagelaten papieren een niet gepubliceerde tekst uit 1949,
een novelle met de titel ‘Biecht zonder
absolutie’. Het gaat over een uitgetreden priester, die in het dorp
Meerburg kapelaan is geweest. Aan die tekst moet hij jaren later nog gewerkt
hebben, want er figureren twee caféhouders in met de namen Piet van Weersch en
Frans Coumans. En ene Piet Reneerkens is de ongelovige. Van zijn grote
betrokkenheid bij het Zuid-Limburgse dorpsleven en de natuur van het Geuldal en
mergelland heeft hij niet alleen kond gedaan in zijn krantendagboek. Zijn
bijdrage aan het boekje ‘Valkenburg’
in de Zwarte Beertjes-reeks is wat dit betreft interessant. Onder de kop ‘Een zwerver vond rust’ geeft hij een
interessante mening over het Limburgse landschap rond zijn huis aan de Geul.
Hij heeft dit ook bij andere gelegenheden aangegeven. Veel gereisd en gezien,
maar in Schin vind je steeds iets van het mooie van elders terug, niet te veel
en te mooi, maar wel de essentie. ‘Het
heimwee naar een andere horizont, die mij vroeger soms tot een kwelling werd,
is hier gestild’. En in de zaterdagbijlage van de Limburger 4 mei 1974
staat in zijn afscheidsinterview ‘Sjefke klapt zijn dagboek dicht’ over
Schin: ‘Hij heeft in Schin op Geul
gewoond – in een van de mooiste historische huizen van Limburg – omdat hij vond
dat de twee aangenomen kinderen die May en hij hebben grootgebracht, de ruimte
moesten hebben. Toen ze ‘uitvlogen’ ruilde hij het landleven voor een flat in
de stad’.
In
januari 1972, toen de kinderen op eigen benen stonden, zijn Tjeu en May verhuisd
naar een appartement aan ‘t Koningsplein in Maastricht. Ruim twee jaar later, op
4 mei 1974 neemt Tjeu na 25 afscheid als redacteur van de Limburger, maar hij
bleef wel nog even schrijven. Hij genoot 12 jaar van zijn pensioen, in 1986 is
hij overleden, May in 1989.
En
het geheim van de Tangkoel nam hij voor altijd mee.
[1]
Met dank aan Frans Vanmeulebrouk; De Limburger 4 mei ’74 ‘Sjefke
klapt zijn dagboek dicht’. [2]
Peter Mathijs (Mathieu) Smedts (Grashoek, 26 mei 1913 - Amsterdam, 11 augustus
1996), was een Nederlands journalist, schrijver en verzetsstrijder. Hij werd
vooral bekend als hoofdredacteur van Vrij Nederland.
[3] uitgegeven in 1943 bij de Pelgrim in Eindhoven
[4] uitgegeven bij de Pelgrim in Eindhoven (1946); ook dit boekje is evenals het reisverslag door de Libische woestijn antiquarisch nog wel te vinden.
[5] Frans Coumans, de kastelein waar hij elke dag zijn drie pilsjes ging drinken
[3] uitgegeven in 1943 bij de Pelgrim in Eindhoven
[4] uitgegeven bij de Pelgrim in Eindhoven (1946); ook dit boekje is evenals het reisverslag door de Libische woestijn antiquarisch nog wel te vinden.
[5] Frans Coumans, de kastelein waar hij elke dag zijn drie pilsjes ging drinken