donderdag 3 juli 2025

Hendrina Caniels ‘trekt’ naar Amsterdam

Lang geleden leefde een klein gezin in een klein huisje in het dorp Blerick. Wilhelmus Caniels (1667-1714) en z’n vrouw Aldegondis Kerckhoffs hadden twee dochters: Aldegondis (1697-1765) en Hendrina (1700-1762). Ze woonden in Blerick in een klein huisje met berenplaats[1] en een koolhof. Wilhelmus overleed op 47-jarige leeftijd en Aldegondis leende zeker niet uit weelde 250 gulden bij het Heilige Geestklooster[2] in Venlo. Ze hertrouwde in 1718 met Gijsbertus Theeuws en in 1721 met Paulus Sijmons. Zij zelf overleed in 1750 en haar derde man acht jaar later. Haar ongetrouwde dochter Aldegondis woonde nog maar alleen in het kleine huisje. En toen ook zij in 1765 op 67-jarige leeftijd overleed, bleef ook het huisje desolaat en berooid achter.

Hun andere dochter Hendrina was immers de wijde wereld ingetrokken. We treffen haar in 1733 aan in Amsterdam op de Fluwelen Burgwal (nu Oudezijds Voorburgwal). Ze trouwt met de koekebakker Hendrik Spolders uit Geldern (D). Haar enige zus Aldegondis komt helemaal over uit Blerick om te getuigen. Hendrina en haar man gaan wonen op de Nieuwendijk en samen krijgen ze vier kinderen. Het contact met Blerick blijft hecht, want haar moeder is doopgetuige bij hun eerste kind Wilhelmus (1734). Ook bij de volgende drie kinderen: Gertrudis (1736), Allegonda (1738) en Hendrina (1740) komen getuigen over uit Blerick. En dat was in die tijd een ‘Roomse reis’. Waarschijnlijk ging dat met een beurtschip of een trekschuit en dat nam meerdere dagen in beslag.

Als we gaan neuzen in de Amsterdamse archieven vinden we alleen sporen van de twee middelste dochters Gertrudis en Aldegonda. De oudste zoon Wilhelmus en de jongste dochter Hendrina zijn jong overleden. In 1758 lezen we dat Hendrik Spolders nog maar moeilijk kan schrijven vanwege zwakheijt van sijn gesigt en acht jaar later overlijdt hij. Dochter Gertrudis (Geertruij) erft in 1747 een koraal ketting, is in 1767 getuige van een mishandeling en trouwt op 36-jarige leeftijd met Jan Babtist Bernartini uit Livorno (It). Er komen geen kinderen.

Op 22 september 1768 zien we Geertruij en Aldegonda in een volmacht om het al drie jaar leegstaande huisje in Blerick te mogen verkopen. Schepen Willem Conraetz[3] kwam persoonlijk naar Amsterdam om de zusters van het Heilige Geestklooster te machtigen om het vervallen huisje in Blerick van de hand te doen. Er was achterstallige betaling op de hypotheek, het huisje stond op instorten en de buren hadden meermaals geklaagd.

Aldegonda overlijdt op 45 jarige leeftijd in 1784 en Geertruij Spolders op 64-jarige leeftijd in 1800. Beide liggen ze begraven op het Karthuizer kerkhof. Daarmee verdwijnt definitief het laatste spoor van Hendrina Canjels in het verre Amsterdam.

Wat meer details van zo’n drie eeuwen geleden vinden jullie hieronder.

De familie Caniels

Wilhelmus Caniels[4]; ged.13-02-1667 Blerick (z.v. Henricus Willems Caniels en Maria Raemaaeckers); ovl.22-09-1714 Blerick. Getrouwd 04-04-1690 Blerick met Aldegondis Kerckhoffs[5], ovl.31-01-1750 Blerick. Hun kinderen:

1.       Aldegondis, ged. 14-10-1697 Blerick; ovl.28-04-1765 Blerick (filia innupta, ongetrouwd)

2.      Henderina, ged.25-08-1700 Blerick; ovl.13-07-1762 Amsterdam (op de Nieuwendijk). Getrouwd 16-04-1733 Amsterdam met Hendrik Spolders (Spoelders), ovl.19-06-1766 Amsterdam (Schippersstraat).

Hendrina Caniels, ged.25-08-1700 Blerick; ovl.13-07-1762 Amsterdam (op de Nieuwendijk) en begraven op het St.Anthonis Kerkhof. Getrouwd 16-04-1733 Amsterdam met Hendrik Spolders (Spoelders), ovl.19-06-1766 Amsterdam (Schippersstraat) en 27-06-1766 begraven op het St.Anthonis Kerkhof.

Op de huwelijksakte lezen we: Compareerden als vooren Hendrik Spolders van Gelder oud 32 jare, op de Nieuwendijk, ouders dood; geassisteerd met Gerrit de Groot. En Hendrina Kanjels van Bleerik oud 31 jare op de Fluweeleburgwal (nu Oudezijds-voorburgwal), ouders dood[6]; geassisteerd met haar suster Allegonda Kanjels
Ze gaan wonen op de Nieuwendijk en krijgen vier kinderen, gedoopt te Amsterdam in kerk Het Haantje:

1.      Wilhelmus, ged.24-03-1734 (get. Jan Sponders en Allegonda Kerkhooven). Waarschijnlijk dood geboren omdat objit vermeld staat.

2.      Gertrudis, ged.30-03-1736 (get. meters (patrinata) Elisabeth Kanjels en Allegonda Kanjels); getrouwd 11-10-1771 met Jan Babtist Bernartini uit Livorno (It). Ze geeft aan 29 jaar oud te zijn (??) en woonde op de Haarlemerdijk; ovl.12-11-1800 (begraven op het Karthuizer kerkhof)

3.      Allegonda, ged.02-04-1738 (get.Paulus Simon en Elisabeth Kanjels); ovl.07-03-1784 Amsterdam (begraven Karthuizer kerkhof)

4.      Hendrina, ged.24-09-1740 (get. meters (patrinata) Elisabeth Kanjels en Allegonda Kanjels); begraven 27-09-1741 St.Anthonis kerkhof. 

Wat vertellen de archieven in Amsterdam:

Op 22-07-1740 treedt koekebakker Hendrik Spolders op als getuige bij het opstellen van een testament.


Op 24-01-1747 is Geertruij Spolders een van de erfgenamen van Elisabeth de Parnes:
Op 01-10-1758 zien we Hendrik Spolders in het testament van Jan van Stokkum, die vertrekt als 19-jarige met ’t schip De vrouwe Geertruijda van de Oostindische Campagnie. Hendrik woont dan in de Wije steeg aan de Zeedijk. Hij kan moeilijk ondertekenen: deese letters gestelt door Hendrik Spolders, die verklaarde door zwakheijt van sijn gesigt niet anders te konnen schrijven.

Op 24-09-1767 zien we dat Geertruij Spolders woonagtig ten huyze van Pieter Kees, wonende inde Kapelsteeg bij de Zeedijk getuigt bij een mishandeling.


Op zoek naar meer sporen in het archief van Amsterdam vinden we in 1768 een machtiging[7], kort samengevat lezen we:
N 346 Procuratie; Heden 22 september 1768 compareerden voor mij Mr.Johannes Beukelaar, notaris: Gertruid en Aldegonda Spolders, meerderjarige dochters en alhier wonende; geven te kennen dat Aldegonda Kerckhoff, weduwe van Willem Canjels volgens testament 13-06-1714 en octrooi van de cijnsheren bij de eerwaarde religieuzen van ’t Heilige Geest Klooster in Venlo op 16 maart 1716 heeft opgenomen een kapitaal van 250 gulden tot vaste hypotheek op een huis, berenplaets en coolhoff in Blerick. Dat door afsterven van Aldegonda Caentjels (thuiswonende dochter ovl.28-04-1765) is verstorven een huisje met berenplaets soo daenigh vervallen, dat gevreest word dat sal instorten en desaengaende door de nabuuren veels is geclaaght. Er is achterstallige betaling en de beide dochters geven machtiging om het huisje te verkopen.
Hr.W.Conraetz, schepen Venlo, treedt in naam van de comparanten; aldus gepasseerd voor de notaris in Amsterdam.
 




Boven: de ondertrouw van Hendrik Spolders en Hendrina Caniels

 

 

 

 

 

Links: hartje Amsterdam tussen Centraal Station en de Dam

 

 

Blerick, 4 juli 2025
Jan Titulaer

 



[1] Betekenis onbekend

[2] Het Heilige Geestklooster was een klooster in het centrum van de Nederlandse stad Venlo. Het lag op de hoek van de Jodenstraat en de Heilige Geeststraat. Door de eeuwen heen wisselde de bezetting van het klooster tot de Norbertinessen die als laatste het klooster bewoonden.

[3] Willem Conraetz (1719 - 1802) was schepen en burgemeester van Venlo. Hij studeerde rechten in Leuven en werd op 9 juli 1743 tot advocaat aan het Hof van Venlo beëdigd; van 1759 tot 1796 was hij schepen van Venlo. In 1762, 1767, 1774, 1778, 1782 en 1784 was hij regerend burgemeester.

[4] Zie gezinsblad Blerick nr.239 (en verder 237, 236)

[5] (2) getr.27-10-1718 met Gijsbertus Theeuws, ovl.25-04-1719; (3) getr.02-02-1721 met Paulus Sijmons, ovl.24-07-1758)

[6] Haar moeder leefde nog!

[7] Archief 5075, Archief van de Notarissen ter Standplaats Amsterdam; Bestanddeel 11190, 1768 Juli 4-1768 September 30; met alphab.index in no.11240. Titel Machtiging, 1768-09-22


donderdag 8 mei 2025

Gäötje ónger naeve de moor

Over hygiëne, roodvonk en leverbot in Blerick

Er wordt momenteel in Blerick nieuwe riolering aangelegd, dat roept bij mij de vraag op: ‘maar hoe zat het met de hygiëne in vroeger tijden’? Welke invloed had dat op de gemiddelde levensverwachting?
Werden mensen rond 1900 gemiddeld slechts 50 jaar oud, in 1950 lag dat gemiddelde al rond de 70 jaar. Volgens de cijfers van het CBS is de gemiddelde leeftijd in 2023 gestegen naar 81,8 jaar. Voor mannen was dit 80,3, voor vrouwen 83,3 jaar.
Factoren die de gemiddelde leeftijd beïnvloeden zijn onder andere het geslacht (vrouw-man), genetica, etniciteit, omgeving, beroep, economische status en levenswijze. Gezond eten, bewegen en verslavingen vallen daar ook onder.
Steeds meer ligt de nadruk op ziektepreventie: voorkom specifieke ziekten en/of signaleer deze vroegtijdig. Door screening, vaccinaties en preventieve medicatie. Maar ook de hygiëne speelt een belangrijke rol. Schoon drinkwater, persoonlijke hygiëne en afvoer van vervuilde stoffen.

Ik heb een drietal voorbeelden in Blerick onder de loep genomen. In 1898 heerste er roodvonk in Blerick en men deed onderzoek waar dit vandaan kwam. Al snel bleken een drietal vervuilde poelen in het dorp een bron van ziektekiemen. De Bekkerspoel op de hoek Kloosterstraat / Steegstraat, de poel van Hermkens op de hoek Laurentiusstraat / Steegstraat en de ligging van de derde, de Drieke poel, is nog onbekend. Ook het lozen en dumpen van huisvuil en dierlijke mest bleken te leiden tot open riolen in en door het dorp. We weten dat er een ‘luip’ was van de Bekkerspoel door de Steegstraat, via de Maasbreesestraat naar de Maas. Mogelijk liep er ook een ‘luip’ door de Laurentiusstraat. Een ‘luip’ moeten we zien als een ondiepe greppel die het overtollige water afvoerde naar de Maas.
De inspectie van het geneeskundig staatstoezicht omschrijft het roodvonk-probleem in 1898 als volgt:

Bekkerspoel roodvonk[1]
Een correspondentie van den inspecteur met het gemeentebestuur van Maasbree, ter gelegenheid van het heersen van roodvonk te Blerick, over den gebrekkigen waterafvoer van een terrein, genaamd ‘Onder de Wieën en langs het Steegje’, gaf aanleiding tot het besluit, dat aan een deskundige zou worden opgedragen te onderzoeken, op welke wijze verbetering in den toestand zou zijn aan te brengen. Het bleek nu dat die afvoer, welke ogenschijnlijk zou moeten geschieden in de richting aangewezen door de waterleiding ‘Bekkerspoel’, onmogelijk was wegens gebrek aan verval, terwijl het leggen van een riool vanaf ‘de Wieën’ door het dorp en verder langs de kerk direct naar de Maas moest worden opgegeven wegens de kosten (1800 gulden), ongeacht nog het daardoor te duchten gevaar dat bij hogen stand der Maas het water zich door zulk riool zou opstuwen en bijgevolg de laagste gedeelten van het dorp zouden onderlopen. Het rapport concludeerde mitsdien:
 1. :tot het doen vervallen der pomp onder ‘de Wieën’, waardoor een aanzienlijke hoeveelheid water minder zal af te voeren zijn;
 2. :tot het laten uitdiepen en geregeld reinigen van een drietal poelen, namelijk bij de pomp, in den hoek bij Hermkens en het Drieke Poelke, waarheen alsdan het water kan geleid worden; 
 3. :tot een degelijke reiniging van den Bekkerspoel en daarmede verband houdende, strenge handhaving van artikel 50 van het provinciaal wegenreglement, hetwelk verbiedt water uit de huizen , stallen of mestvaalten op de wegen en voetpaden en daartoe behorende sloten of greppels te laten uitlopen, zomede daarop of daarin vuilnis of mest uit te storten of neder te leggen.
Blijkens mededeling van het gemeentebestuur zal de verbetering in die richting worden gezocht.

Dat aan de hygiëne heel wat schortte, kunnen we lezen in een verhaaltje van Bestevader[2] uit 1949. Op de hoek Laurentiusstraat / Pontanusstraat  verdwijnt het open riool uit de Laurentiusstraat onder de weg door om aan de andere kant richting Maas te lopen. Bestevader spreekt over de ‘toter’ van dierlijk en menselijk afval.

Bestevader vertelt:
Zóndig 7 mei 1949 waas d'r nag ens wet te zeen oèt d'n alden tièd. In de winkel van Baerde-Triènekes stóng un moèje schilderie van ut alde hoès van Thei Nabbe-Van de Laar, daoveur ut alde hoès Bolle. Doe veel ut mich inens in det versje. Wet waas daen tièd toch vruujer schoeën, wie we nag op klumpkes leepe. Ós schoeëljaore wie det ald hoès dao nag stóng. Edere morge nao de schoeël met ós naoberjónges. Levrinse Sjang en Bolle 'n sträötje (de latere Laurentiusstraot) van enne gojje maeter breid en achter die huùs in de richting van de schoeël twieë haof-more woeë we doe nag neet euver kóste kièke. As me doe van de Baovestraot det sträötje ingóng, hei me rechs ut Levrinsehoès met 'n gäötje ónger naeve de moor woeë ut smaerig water oèt de keuke door wegleep nao de straot. Vur 't hoès van Bolle hei me 'n saort rioeëlpöt met 'n ièzere plaat op woeë det stort-en raegenwater in leep en ónger door de waeg door Clercx zienen haof nao de Maas leep. Dae pöt waas 'n saort magneet vur ós kölse en stuiters; as ze dao invloge, waas ut vreute in d'n toter, as we ze truuk vónge heie we gelök. Naeve die keuke van Levrinse Sjang op de schoeël aan ware de stal en de verkeshokke. En in de moor ware ièzere plate met gate in, dao kwame de verkes met eur stopkontak of snoèt aan vreute en den perbeerde we wal ens mei met 'n stekske of speer stroeë of dao genne stroum op stóng. In det ald hoès aan dae raam vur det rioeël zote de twieë breurs Kuuebke en Wullem Bolle te schoestere. Einen broor, Pauw, werkde op d'n akker en Kaat zorgde vur d'n hoèshald. As me binne kwaam un groeët veurhoès met kezelsteinkes ingelag en in de kamer rechs zote de schoesters. Rechs naeve de moor in det veurhoès 'n paar groeëte kes en dao keek ik altièd nao as ik binne kwaam, want dao loog mien foeëj op as ik un baodschap mós doon.

Leverbot
Het derde voorbeeld raakt de toenmalige grote schare schapen die Blerick rijk was. Op de uitgestrekte Blerickse heide lag het Kolenven tussen de Krayelheide en de Römer. In dat gebied lagen ook nog andere vennen (Grote Römer, Galgenven, Diepven, Koelbroek). Iedere boerderij had vroeger een kudde schapen voor de wol, het vlees en heel belangrijk: de mest. De schapen werden uitgelaten op de heide en dronken uit de vennen. In de (vooral ’s zomers) ondiepe vennen op de hei kwam een parasiet (de leverbot) voor waaraan schapen acuut dood konden gaan. De enige remedie hiertegen was om het water van de vennen droog te leggen via afwatering. Een van die vennen was het Kolenven, dat ongetwijfeld zijn naam dankt aan de donkerbruine kleur van het stilstaande water, veroorzaakt door humuszuren Men heeft intussen het Kolenven in ere weten te herstellen.


Wat waren de ziekteverschijnselen
[3]?
Roodvonk (ook wel scarlatina genoemd) is een infectieziekte die wordt veroorzaakt door een bacterie: de groep A-streptokok. Deze bacterie maakt een gifstof (toxine) aan die de typische klachten veroorzaakt. Roodvonk komt vooral voor bij kinderen tussen de 3 en 12 jaar, maar ook volwassenen kunnen het krijgen. Klachten zijn plotselinge koorts, keelpijn en moeite met slikken, opgezwollen klieren in de hals, roze/rode huiduitslag die aanvoelt als schuurpapier, meestal eerst op de borst en buik, daarna over het hele lichaam. Later vervellen van de huid, vooral op de handen en voeten. Roodvonk is besmettelijk via hoesten, niezen of direct contact. Iemand is meestal niet meer besmettelijk 24 uur nadat hij/zij is begonnen met antibiotica.

Leverbot (ook wel Fasciola hepatica) is een parasitaire worm die voorkomt bij grazende dieren zoals koeien en schapen, maar soms ook mensen kan besmetten. De worm leeft in de lever en galgangen van zijn gastheer. Levenscyclus van de leverbot: (1) de worm legt eitjes in de galgangen (deze komen via de mest in het water); (2) in water ontwikkelen ze zich tot larven (deze besmetten waterslakken); (3) uit de slak komen nieuwe larven die zich vastzetten op waterplanten; (4) dieren (of mensen) raken besmet door het eten van besmette waterplanten zoals waterkers. Symptomen bij mensen (zeldzaam, maar mogelijk): koorts, pijn rechtsboven in de buik (bij de lever), misselijkheid, vermoeidheid en soms geelzucht.

Samenvatting
Het zag er zo’n 100-150 jaar geleden niet al te proper uit in Blerick. Het zal het ziekte- en sterftecijfer bij mens en dier zeer zeker hebben beïnvloed. Het droogleggen van de ondiepe vennen, aanleg van riolering en waterzuivering hebben zeker bijgedragen om dit varkentje te wassen.
We weten nu ook waarom de waterpomp in het centrum van Blerick is verdwenen. En goed voor ons ecosysteem dat tenminste één ven (het Kolenven) weer in oude glorie is hersteld. Hopelijk blijven de leverbotjes weg.



[1] Uit: NTVG; 1898 Geneeskundig staatstoezicht.pdf

[2] Wiel Aerts (1882-1970) 'Oèt d'n alden tièd' in het Blerickse weekblad Ons Blad

[3] Met Chat GPT opgezocht

zaterdag 26 april 2025

Herinneringe

Ut dageliks laeve besteit veur mich oèt ut belaeve, opdoon, verzamele en vashalde van herinneringe. Slechte herinneringe mós se neet zoeë maar in d’n dreksbak goeëje, die mós se verwerke en effe vashalde um d’r van te liere. En besef des se noeits te ald bis um te liere. Moèje herinneringe make mich gelökkig en ut is good um ze neet al te flot te vergaete. Taegeswäördig make we selfies en foto’s um die moèje momente vas te legge. Sóms deile we ze met femielie, kinnisse of zoeëmaar met bekinde op Facebook. Sóms laote we un foto aafdrökke en zette we ze effe op de kas of hange ze wat langer aan de moor. 

Marijke haet vanaaf de gebaorte van de kleinkinder plekbeuk gemak en ut is hièl leuk um dao nog ens in te blare. Ut laeve haolt ós in en de jaore vleege in herinneringe veurbeej. Geneete van ut truuk kièke guuef un twieëde laeve aan die herinneringe. Eigelik as ik good naodink, zièn mien herinneringe mien kosbaarste bezit. En um ze neet kwièt te gerake schrièf ik vuùl van mien herinneringe op. Intösse heb ik al zes beuk allein euver mien laeve vol geschreve, en ik laes ut gaer nog ens truuk. 

Minse zièn ouk sterk in ut beware van tasbare herinneringe. Ik kin emus dae van al zien vakanties steinkes mei nimp. En idder steinke druueg de herinnering aan iddere vakantie in zich. Ik heb det ouk lang gedaon. Ik bin al vanaaf mien tieënde jaor atleet. Ik bin atleet want ik doon neet allein aan atletiek, nae, ut bepaolt in belangrièke maote al 68 jaor mien laeve. Beej wedstriède kreeg (en krieg) se diploma’s wao dien prestaties op staon. Ik heb d’r unne massieve stapel van in de kas ligge. En idder diploma schrief veur mich zien eige verhaol. De hes d’r veur getraind, de bis erges op wedstrièd gegaon en de hebs dien uùterste bes gedaon. Ik hald in un spreadsheet ouk mien beste jaorprestaties beej. Andere tasbare herinneringe ware mien baekers, standaarden, vaantjes en medalies die ik heb gewónne. Ik heb ze allemaol weggedaon, ik hald neet zoeë van die regalia verzamele.

Allein de medalies van Nederlandse kampioenschappen heb ik bewaard. Ouk die ligge beejein gefroemeld in un plestiek täöt in de kas. Ik heb ze nog ens veur óch oètgeschöd. Iddere medalie haet zien eige verhaol en sluut zien eige herinneringe in zich. Ut zien d’r zón hónderd intösse, netjes verdeild in gold, zilver en bróns. Ik heb zón 20 kier un Nederlands record verbaeterd, stök veur stök werme persuuenlikke herinneringe. Det is neet um te stróntse maar ut bepaolt gewoeën mien laeve. Maar de moèjste herinneringe zièn óngrièpbaar. Det is wie se same met andere diene atletiek kins belaeve. De sport meugelik te make en jónge minse enthousias te make veur dien sport. Herinneringe zièn d’r neet um dien eige ego achteraaf te streele of mei te prónke. Herinneringe laote zeen wies dich ut laeve gelaef haes same met dien leefste en de minse um dich haer. 
En probeer dich idderen daag te herinnere.

maandag 17 maart 2025

Schipper Hendrik van Mulcken

In Blerick aan de Staaiweg lag midden 19de eeuw een heel klein huisje met een oppervlakte van slechts 20 m2. Het was het allerlaatste huisje richting Fort Sint Michiel. Hoog gelegen in het weiland van de Gemeente, aan de rand van de Paerdskoel. Vermoedelijk is het dat huisje rechts op de afbeelding, in de groene cirkel. Niets bijzonders, maar het trok mijn aandacht omdat daar destijds een maasschipper woonde, Hendrik van Mulcken en zijn gezin. In de klapper van het kadaster staat weliswaar Hendrik van Mullekom, maar dat blijkt een vergissing. Het huisje was het enige dat hij bezat, er was geen tuin bij.

Op 26 juli 1790 werd Henricus gedoopt in de Sint Catharinakerk van Maastricht als zoon van Christiaan van Mulcken en Maria Nieuwenhuijsen. Blijkbaar waren zijn ouders getrouwd in de Luikse parochie van Sint Jacobus. Doopgetuigen waren Henricus van Mulcken en Barbara Ferong. De naam van Mulcken komen we in Blerick ook tegen als van Mulkem, Municum, Mullekom.

De 27-jarige schippersknecht Henricus van Mulcken trouwt 2 april 1818 in Herpen met Maria Strik. Blijkbaar hadden ze haast want hun eerste kind wordt twee maanden later geboren in Herpen en de volgende twee in Venlo. Maar vanaf 1826 vinden we hem terug in Blerick, waarschijnlijk in zijn huisje aan de Staaiweg. Dichtbij zijn werk, idyllisch gelegen aan de Maas en naast de scheepstimmerman Mathijs Desar.

Op 02-12-1846 overleed in Blerick op 58-jarige leeftijd Henricus van Mulcken, van beroep schipper, echtgenoot van Maria Strik. Zijn dood wordt twee dagen later aangegeven door  zijn ‘naburen’ Ferdinand Houba, 23 jaar, zonder beroep en Gerard Franssen, 36 jaar, van beroep tapper. Zijn vrouw Maria blijft achter met haar zoon Jan en dochter Helena. Als deze laatste in 1871 overlijdt, verdwijnt ook de familie van Mulcken uit Blerick. Er zijn geen nazaten.

Waarom dit korte verhaaltje? Simpelweg omdat het voor mij een mooi voorbeeld is hoe een schippersfamilie zich verspreidt langs de Maas. In dit geval zo’n slordige 140 kilometer tussen Mechelen a/d Maas (België) en Herpen (Noord-Brabant). Verder laat het zien hoe vergankelijk het leven kan zijn. Zie het ook als een herinnering aan de familieleden van Mulcken die zich tussen 1826 en 1871 Blerickenaren mochten noemen.

Genealogie
Henricus van Mulcken trouwt 02-04-1818 in Herpen met Maria Strik, geboren 16-08-1784 Overlangel (Gemeente Oss), overleden 07-07-1861 Blerick (76 jaar oud); dochter van Joannes Strik (ovl.12-10-1808) en Ludovica Groothans. Er zijn vier kinderen bekend:

1.      Joannes van Mulcken, geb.26-06-1818 Herpen; ovl.12-07-1819 Venlo
2.      Maria van Mulkem, geb.13-06-1820 Venlo
3.      Jan van Mulkem, geb.17-09-1822 Venlo; ovl. 27-04-1858 Blerick (35 jr)
4.      Helena Hendrika van Municum, geb.13-10-1826 Blerick; ovl.12-07-1876 Blerick (49 jr), ongehuwd.

Zijn vader Christianus van Mulken, geboren 10-02-1768 Leut (B), overleden 29-03-1843 Stein, zoon van Christianus van Mulken en Cornelia Wijnen (1724-1805). Hij trouwt 03-02-1788 Maastricht met Maria Nieuwenhuijsen, geboren 09-07-1761 Leut (B), overleden 06-10-1806 Leut (B). Hun kinderen:

1.      Henricus, geb.26-07-1790 Maastricht, zie boven.
2.      Jacobus, geb.27-07-1794 Leut (B)
3.      Jacobus, geb.04-11-1796 Leut (B), ovl.17-11-1881 Stein
4.      Ludovicus, geb.01-06-1801 Stein (ex Maesband)
5.      Christianus, geb.27-11-1802 Leut (B), ovl. na 1821
6.      Mechtild, geb.30-05-1806 Leut (B), ovl.16-03-1883 Leut (B)

Zijn grootvader was Christianus van Mulken, geboren 27-11-1718 Eisden-Maesbampt (B), overleden 31-12-1790 Leut (B), zoon van Wilhelmus van Mulken (1675-1741) en Elisabeth Wijnen (1679-1739). Hij trouwt 18-10-1751 in Eisden met Cornelia Wijnen, geboren 10-11-1724 Leut (B), overleden 23-03-1805 Leut (B). Hun kinderen:

1.      Elisabeth, geb.22-09-1752 Eisden (B), ovl.25-12-1800 Leut (B)
2.      Henricus, geb.10-12-1753 Eisden (B)
3.      Catharina, geb.22-04-1756 Eisden (B)
4.      Wilhelmus, geb.08-03-1759 Eisden (B), ovl. vóór 1840
5.      Christianus, geb.09-03-1761 Eisden (B)
6.      Henricus, geb.15-09-1763 Eisden (B)
7.      Wilhelmina, geb.13-03-1766 Eisden (B), ovl.12-06-1834 Leut (B)
8.      Christianus, geb.10-02-1768 Leut (B), ovl.29-03-1843 Stein; zie boven


woensdag 15 januari 2025

Hace frio hoy

Of gewoeën op zien Bliericks: ‘ut is wat frisjes vandaag’. Ut mobieltje guuef 8°C aan, maar ut zunke steit waal hièl gruuets te straole aan de strakblauwen hemel. Thoès in Blierick zuuj dit unne geweldige wintersen daàg zièn. Maar heej in Spanje beteikent det veur ut iers deze winter gen korte bóks en ouk maar det trainingsjèske aangetrokke. Toch gaon we wie gewuuenlik lekker wandele nao ut park op zeuk nao die lekkere tas heite kóffie beej Kiosko Maria. Ónderwaeges zaet Marijke:

‘Ut is waal erg röstig vandaag’.
‘Nogal klook’, zeg ik, ‘idderein zit met zien hundjes achter de gaaskachel’.
Maar weej neet, ouk beej Maria is ut erg röstig. D’r zitte waal twieë gruupkes Ingelse diek ingepak en doeën beej-ein um te gaon zjeu-de-boele. Binne haet Maria de groeëte gaaskachel vol aope gezatte. Ós twieë tasse kóffie en twieë tostadoos laote neet lang op zich wachte. Héérlik um zoeë d’n daàg te beginne.

Maar aoh jeej! D’r is der eine boète drök bezig in de struùk um wat rotzooi op te ruùme! Maria gebaart hiel drök nao ós en wies nao un akelig laege plek in dae moèje Kiosko. De twieë automate met die plestiek bèlkes zièn weg. In de ein zote van die kleine speulgood-frutzelkes verpak en in de ander wat snoep. Dae gojje mins is boète alles beejein aan ut rape um ut achterin ziene auto te doon. De twieë apparate zièn kómpleet nao de filestijne. Verschrikkelik, dus ouk in Spanje make ze alles kepot veur un paar loèzige euro’s. Veur Maria waas dezen daag neet zoeë héérlik um te beginne.

D’r kómme twieë Ingelse dames en einen hier met veer van die kleine witte dieke Maltézer hundjes. En potdomme, die gaon zich gewoeën boète zitte. Ze zièn net aan eure ‘Café con leche’ aan ut nippe, dao springk dae man op en begint óngezjeneerd te schelde taege ein van die vrouwe. We kinne ut neet good verstaon umdet Maria alles good toe haet gemak. Maar die vrouwe doon net as-of eur Ingelse neuze blooje en dae man wuùrt steeds kwaojer. Hae mak un weg-werp gebaar en löp al scheldend weg. Ik zeg taege Marijke:
‘Dae haet genne las van de keld. Wat waas dae heit gebläökerd!’. Ouk veur dae mins waas dezen daag neet héérlik um te beginne.

Weej zitte intösse zwiègzaam ós tostadoos nao binne te werke. Det mót veurzichtig want ze zièn wat hard oèt d’n aove gekómme. Maar nao un paar maond werk de ervaring ouk wat met. Kleine hepkes en dan metein wat weike met werme kóffie. Heej, dao kump det vormeloos mormel aangesjok. Sorrie det ik det zoeë zegk maar zónder te wille beleidige is det toch ech de beste umschrièving. Ze haet vandaag eur allerletste vorme ónder unne hièle dieke graof gebreide grièze jas verborge. En ze druueg zwarte handschoon taege de keld. De wandelstok wuùrt aan ut täöfelke gehange en ze luuet zich valle op unne stool vlak naeve dae groeëte gaaskachel. Maria haet ut effe drök, dus mót det mormel effe wachte op de kóffie. En jao huùr, dao kump eure mins ouk aangesjok. Eur te diek hundje pas zich aan beej ut tempo van ut baasje, ut velt nog net neet um. Wie gewuuenlik zónder wat te zegge geit hae zitte, pak zien hundje oppe slup en efkes later kómme de twieë tasse koffie. Det mormel duit zich einen handschoon oèt en begint in die tas te reure. Wies heej is ut veur ós allemaol herkinbaar, zoeë geit det idderen daàg. Maar dan gebeurt ut! Hae griep det sókkertäötje beej ut puntje en schöt ut flink op en neer. Wie ik det ouk smeis doon um de sókker nao eine kant te kriège. Maar potverdomme, zien sókkertäötje is kepot en met un wièds gebaar vluùg de sókker alle kante op. Ik heb noeits geweite det d’r zoeë vuùl sókkerkörrelkes in zón täötje zote. Det mormel zoot ónder, det hundje kreeg de volle laog en hae vergoot zichzelf ouk neet te bedisse. Hièl zielig keek hae nao zien laeg zekske en det mormel bewoog allein efkes de lippe. Ze had de sókker euveral in de haor en op de jas zitte. Ut hundje spitsde de uurkes en keek verdwaas um zich haer. En ik schoot óntzettend en ordinair in de lach.
‘Nou Jan, hald dich un bietje in’, zag Marijke. Maar ik had ut neet mier. Ut hundje woort op de grónd gezatte en flapperde alle sókkerkörrelkes van zich aaf. Zeej bleef ónverstoorbaar zitte en hae ging met de bein wièd zitte en vaegde ut meiste met twieë hand van zich aaf. Maria had ut ouk gezeen en brach un niej täötje. Veurzichtig woort det aope gescheurd en in de kóffie gedaon. En alles ging weer gewoeën wiejer as-of d’r niks gebeurd waas. Ouk veur die twieë waas d’n daag neet zoeë héérlik begós.

‘Dit is zónnen daag det alles mis geit’, zeg ik taege Marijke.
‘Vandaag wuùrt neet gekaok en neet gefiets. We pakke d’n auto en gaon waal erges wat aete’.
Veur alle veiligheid kéze we allebei as veurgerech un ‘Ensalada de salmón ahumado’. Potverdomme wat unne oètdagend lekkeren telder is det. Ut water löp mich in de moel. Ofschoeën de salade kómpleet verborge is ónder dieke plakke geruikde zalm. Maar det deurt neet lang, ik slik unne kier en zeg taege Marijke:
‘Det is pas ech wat um un aetentje héérlik te beginne’.

maandag 6 januari 2025

Oètgeblus

We zitte intösse alweer dreej maond in Spanje en we vervaele ós gennen daàg. God, wat hebbe we heej nao oètgekeeke. Lekker idderen daàg in de korte bóks un stökske wandele of wat schravele op de fiets. En we zièn neet de enige heej. Ut bars van de ‘pensionados’ oèt Nederland, Pruusses, Ingeland, Bels of wao dan ouk. En die doon allemaol ut zelfde, un bietje lamzakke, wat bewaege naeve ut strand of örges aanschuueve op un terrasje.

Normaal thoès in Blierick zitte we iddere morge op tièd aan de kóffie. Maar heej gaon we um de stiève knäök in bewaeging te kriège nao ut park Cañada Marsá. Ut is neet wièd loupes, meschiens unne kilomaeter berg-aaf op d’n haerwaeg en dan weer ut zelfde stök truuk d’n berg op. We zette ós beej Kiosko Maria aan un täöfelke en dao is ut baeregezellig. Maria zweit ós al van wièd-aaf tegemoet en begint aan ós twieë kóffie-américano met twieë vers oèt d’n aove ‘tostados con tomate o marmelade’. En de altièd good-lachse Johnny bringk ut met det moèj klinkende ‘buenos dias’. Marijke sprik al un bietje Spaans en ik verming det met wat Bliericks en det bliek hièl good same te gaon. Sóms make we un präötje met deze of geene maar smeis amusere we ós good allein. We hebbe ut hièl good same met zien twieë en d’r is altièd waal wat te smoèze.

De klandiezie wisselt zón bietje, maar ein stel is d’r altièd. Ik gaon noow probeere um neet te euverdriève maar ut waal zoeë good meugelik te beschriève. Dus ik hald ze neet veur de gek en hoof ouk gen sorrie te zegke. We zitte net te slörpe aan ózze ierste heite kóffie, dao kump Merie aan. Ze zuùt d’r oèt as unne vormeloze reubezak in un langk alles-verhullend kleid. Ze haet unne dieke kop met lange zwart geverfde peemels. De ouge en de wange hange op half zeve. Ze hingk eure wandelstek aan un täöfelke. Ik zeg taege Marijke: ‘Hèhè, die zit’, en zoeë zuùt ut d’r ouk oèt. Johnny kint zien vaste klante en zet un kóffie ‘con leche’ veur det mormel. Ze zaet niks. Weej kièke al nao boète want d’r huùrt nog emus beej. Nao tieën minute kump hae binne. Ut is wie weej det neume ‘un ech poèpediekske’. Unne groeëte dieken boèk met unne rónde dieken bums d’r op. Alles liek beej dae gojje mins op spanning te staon. Hae druueg un te wieje spijkerbóks en un vaal griès jeske, good op spanning gehalde door daen dieken boèk. Zónder wat te zegke geit hae beej det mormel zitte en kiek strak veur zich oèt. Johnny bringk ouk weer keurig un tas kóffie met melk. Ze hebbe zón klein broèn ouk al vormeloos en te diek hundje beej zich. Det kiek hiel zielig van d’n eine nao d’n andere. Maar die twieë gaeve gen sjoege en det halde ze ut kómmende oor met gemaak vol.
Haej, zeej steit op en löp zónder stok nao boète um un sigretje te rouke.
‘Det duit ze dan waal good’, zaet Marijke. Want d’r zièn d’r ouk die gewoeën binne zitte te fiempe. Ut hundje hoof noow neet mier te keeze en kwispelt met zien stertje. Daen dieke pak um op en zet um oppe slup. Hièl leef wuùrt det bieësje aanhaldend geaaid.
‘Kin ik mich good veurstelle’, zeg ik taege Marijke, ‘want det mormel luuet zich al jaore neet mier aaie’.
‘Jan toch’, zaet Marijke. Dae vormeloze reubezak kump weer nao binne en Johnny stik twieë vingers op. Ze knik en alle veer de verzakkinge in ut gezich zeen ik iets bewaege. En effe later zitte ze zónder ouk maar ein waord te wissele aan eur twieëde köpke kóffie ‘con leche’. Ut hundje blief beej um oppe slup en zuch ens deep. Óngeluiflik det schouwspel. Mekaar begrièpe kin ouk zónder gespraoke wäörd of wièdse bewaeginge. Maar die twieë zien op sterve nao klaor veur de ieuwigheid.
D’r kump bewaeging, zeej steit op, pak eure wandelstek en verdwiènt zónder teiken van laeve. Effe later steit hae op en löp nao Maria um te betale. Hae leet wat geld op d’n toog en löp zónder teiken van laeve weg met zien hundje. Dae reubezak verdwiènt steeds vormelozer in de vaerte. Ut hundje kiek nog effe um.

‘Dit is toch un óngeluiflik schouwspel, minse gluive mich neet as ik det vertel’, zeg ik taege Marijke.
‘Die zièn al jaore geleeje volkome oètgebleujd’, krièg ik as antwaord.
We weite neet wat we d’r met aan mótte en daorum schrièf ik ut maar op. Effe later staon ouk weej op, we make nog un präötje met Maria, stoppe wat in ut fooie-pötje van Johnny en loupe ge-ermp d’n berg op. Vandaag is ut Dreej-Keuninge in Spanje, de restaurants zien dich. Want det wuùrt groeët gevierd in Spanje. Un ech femielie-fieës met kedootjes veur de kinder, wie beej ós met Sinterklaos.
‘We kriège boeremoòs vandaag’, zaet Marijke.
‘Met spekkies, roukwors en saus veur in ut poetje?’, vraog ik.
‘Tuurlik’, en d’n berg veur ós liek inens nog maar un makkie.

dinsdag 31 december 2024

Romeinse spaore

Ik loos un artikel det ze belangrièke Romeinse spaore ‘euver-de-kop’ gezeen hebbe in Venlo. Metein kómme dao terech wat kritische reacties op, maar die waere ouk weer metein ‘de-kop-ingedrök’. Waorum eigelik? Naeve al die waereld-crisisse speult de groeëtste crisis in de köp van vuùl minse. Gaef ze de ruumte, ze doon gen kwaod op Facebook! Zeker heb ik ouk un meining euver die Romeinse spaore. Maar iers veuropgesteld: ik heb gaar niks taege Venlo. Dus dao alvas gen kritische reacties euver! Ik waas 15 jaor atletiek-kampioen van Venlo, ik ging altièd op de lappe in Venlo, zwóm de Maas óntelbare kiere op-en-neer, miene stamvader Franciscus Wiliquine Tutelair kump oèt Venlo en ik vertel gaer euver de Venlose maasschippers. Maar toch krièg ik beej det artikel un vraemp ónderboèkgeveul.

Kint ge dae mop van dae mikwe? Dae bleek d’r neet te zièn!
Kint ge det verhaol van die Romeinse brök? Die bleek d’r neet gelaege te hebbe!
Ik heb thoès un diek en zwaor gesubsidieerd book in de kas staon met de titel: Venlo-Vennelo-Sablones. Zónder hard bewiès wuùrt d’r nao unne Romeinse metropool met de naam Sablones gelöld. Mich zegke ze altièd as ik weer ens wat bewaer:
‘Kins se det ouk wetenschappelik ónderbouwe?’. En meistal lök mich det neet. Ik waas ouk maar unne gewoeëne neet adequaat opgeleide bedrièfskundige. Maar veur dae neet aaflaotende zuch nao unne Romeinse vicus is det blièkbaar neet nuuedig?

Wie ik in 1980 un ech femielie-waopen vónd van de Titulaers zag ik hiel gruuets taege miene pap:
‘Meschiens zien we waal van adel?’, waorop dae gojje mins de verstendige wäörd sprook:
‘Vergaet det maar jóng, as weej van adel ware gewaes, dan hadde we det geweite. Zoeë iets belangrièks wuùrt euvergedrage’.
En det geld ouk veur dae vicus Sablones of welke naam ze d’r strakkes ouk aan wille gaeve. As se d’r waas gewaes dan hadde we det geweite! Kóm maar iers met wetenschappelikke ónderbouwing, dan bin ik de ierste dae steit te juiche. Want mien hert klop veur de vruùgste regionale geschiedenis.

Maar noow wat anders! Aan d’n andere kant en ouk aan de meis logische kant van de Maas leet Blierick. Helaas kump det irritant prominent as Blariaco veur op ut aller-aldste Romeinse navigatiesysteem, de Peutingerkaart. We hove det neet wiejer wetenschappelik te ónderbouwe want ut steit d’r gewoeën op. En aan d’n euverkant van de Maas is ut akelig laeg. Verder weite we det ut bars van de spaore in de Blierickse grónd die Romeinse aanwezigheid bewièze. Ik zal ze neet allemaol gaon opneume, want det baat toch neet. Ut zien d’r ouk zoeë vuul, ik wil d’r gen vergaete. Maar die zièn blièkbaar neet interessant genóg en mótte we veural neet wiejer ónderzeuke. Ut kós waal ens zièn det!?

Ik bemeuj d’r mich al (aaf en toe) 45 jaor taegenaan, stel regelmaotig vraoge, schrièf d’r waal ens euver. Maar Romeins Blierick rup gen enthousiasme, zelfs un bietje weerstand op beej ós wetenschappers, die zich leever verschuùle in griès-witte foto’s van un middelieuws Venlo.

En dao is hielemaol niks mis mei, laote we dao gruuets op zièn.

En as se toch wille bliève zeuke, doot det dan in samenhang met allemaol die Romeinse spaore in Noord-Limburg! Meschiens óntsteit d’r dan unne schitterende puzzle.