maandag 30 november 2015

Bliërick, mien leef . . .

‘Nu waren het de Franschen, dan de Hollanders, dan de Pruissen die het dorp overvielen’.

imageDe hiër van Bliërick hat ut al van wiët gehuuerd, pestoër hat ut zôndaag al gezag op de praekstoôl. De Spanjaarde kômme d’r aan. Thoës zoôte pap en mam veur d’n aope haard. ‘Waat dinkse Driek, wanniër kinne ze heej ziën?’. Driek zoôt met de hand in ut haor: ‘ik weit ut neet Truy, maar lang kan ut neet deure. Kwestie van daag, slech niejs luuet noeijt lang op zich wachte’. Ik keek naor miene pap en mam, en schödde de weeg van mien kleine zuske wat neet kôs slaope. ‘Pestoër zaet det we in Berkele tereg kinne, ik vind toch det we det môtte doôn’. Driek speejde in ut veur en vaegde met de achterkant van zien hand naeve zien moel. ‘Jao, de hebs goôd praote, maar de petatte zien bijna zoe wiët, en de koe môt jônge potnondedjuu’. Truy sleit ein kruutske taege ut vloôke en probeert ut opniej: ‘ik bin zoewe bang Driek, veural veur die twiëje blaâge van ôs. Astebleef in ôzze leeve hiërs naam, laot ôs gaon . . . . ‘. Ik dörf bijna genne aom miër te haole en bliëf nog veurzichtiger schödde met ut weegske van ôs Mieke. Ôs mam begôs zachjes en hiël verdreetig te sumpe, pap zakde nog wiejer weg in zien hand. ‘Goôd’, zag pap oeteindelik, ‘we laaje morge de hôndekerre, en dan geis dich met det klein veuroët naor Berkele’. Mam deej wat ik ze nog noeijt hat zeen doôn, ze kösde pap achter op d’n bums. Pap richde zich op en zag: ‘ik haol nog wat petatte oët de grond, en dan kôm ik binne twieje daag met ôzze Jan d’r achter aan met paerd en ker’.

Twieje jaor later, weej ware al gewaarschuwd wat ôs te wachte stônd. We zuuje Bliërick neet miër herkinne. Met ôs paerd en de ganse koedeljach op de ker voôre we naeve ein verneeld kestiël Boller naor hoës. ‘We zien d’r bijna, we zien d’r bijna . . .’, probeerde ik met mien zuske te zinge. Maar pap en mam deeje neet met. Pap schödde met ziene kop en mam zag waal hôndert kiër achterein: ‘maar Driek toch . . . maar Driek . . . maar . . . .’. Ôs hoës waas platgebrand, gans Bliërick loog euveriges plat, allein wat höpkes as en verbrande stein. As ein Godswônder stônd ôs scheur nog veur de helf hiël eigewiës tösse al die ellende euverind. ‘Driek, we hebbe ein daak baove de kop, auk al is ut ein scheif daak . . . ‘, zag ôs mam. In de vaerte kôs ik euver de höpkes Bliërick de stadsmoôre van Venlo ein bietje té trots euverein zeen staon en dôch ‘die waal potdomme’. Miene pap leepe de traone euver de wange. Maar hae vermande zich zoëas allein miene pap det kin, speejde zich in de hand en zag taege mien mam: ‘en ut is en blief van ôs Truy, we bouwe de zooj weer op . . . ‘.

PlunderaarsHoe vaak moet dit in Blerick niet gebeurd zijn? Bovenstaande lijstje getuigt van de belegeraars van Venlo, van de andere kant van de Maas bekeken van de plunderaars van Blerick! Venlo werd in 1343 stadsrechten ontleend, vanaf dat moment was het een zeer gewild bezit voor de wisselende machthebbers. In de achter ons liggende eeuwen heeft dit dan ook geleid tot veel bloedige strijd en vele belegeringen. Voor Blerick was dit het begin van een onbeschrijfelijke ellende. Voorop gesteld, die van Venlo konden daar niets aan doen. Alhoewel, een kleine handreiking, enige empathie en een schijntje burenhulp had een en ander wat draaglijker gemaakt . En ongetwijfeld hebben geleid tot meer sympathie en minder polarisatie. Diverse keren ging de Blerickse bevolking immers gebukt onder inkwartiering van de belegeraars. Het bleef niet bij het bieden aan onderdak. Telkenmale werd de oogst vernield, de voorraden en de veestapel opgegeten en hun velden vernield voor het aanleggen van verschansingen. Maar het kon nog erger. Het kwam meerdere keren voor dat de Blerickenaren moesten vluchten voor de nietsontziende aanvalsmachine te voet en te paard. Kerk en huizen werden met de grond gelijk gemaakt en in de as gelegd. Alles wat bruikbaar was geroofd en de rest vernield. Telkenmale krabbelde (soms een deel) van de bevolking weer terug en bouwde hun geliefde dorp van de kale grond weer op. Ik wil hiermee geen medelijden opwekken met onze voorouders, mij bekruipt slechts een gevoel van trots en respect. Die levensgehechtheid en die liefde voor dat mooie stukje grond in die zo gevaarlijke binnenbocht van de Maas. Schuin tegenover die (on)neembare vesting Venlo. Hoe gemakkelijk en te begrijpen zou het zijn geweest, als men het na de zoveelste belegering had opgegeven. Simpelweg de boel de boel laten, en verhuizen naar Hout-Blerick of de Boekend. Naar Sevenum of naar Horst.

Kapelaan en geschiedschrijver Gerard Peeters (Tegelen 1829-Wijnandsrade 1887) beschreef in 1870 de geschiedenis van het aloude kerspel Blerick. In enkele stukken lijden we mee met de verschrikkeningen van onze voorouders.

imageIn Januarij 1586 werd Venlo door de Spanjaarden geblokkeerd. De hertog van Parma liet het kerkhof te Blerick verschansen en het dorp met talrijke troepen bezetten. Gedurende verscheidene weken was in elk huis inkwartiering. Terzelfder tijd kwam eene bende Calvinisten hier destijds knevelaars en vreijbuiters genaamd, herwaarts en staken alles in brand. Alle huizen, slechts een enkel uitgezonderd, zelfs de kerk werd eene prooi der vlammen. De aloude toren viel in puin, de klokken werden tot krijgswerktuigen vergoten, doch sprongen, volgens Pontanus, bij het eerste gebruik dat ervan gemaakt werd. Tevens werden alle kerkmeubelen en registers vernield. Van de inwoners hadden sommigen in de bosschen, anderen in de afgelegen veengronden eene schuilplaats. Wevers, hier eertijds in groot aantal wonende, gingen de meesten zich toen vestigen in het naburige Horst. Blerick geleek eener wildernis. Er was noch huis, noch tempelgebouw, noch pastoor, noch geestelijke, alle landerijen bleven braak.

Ten jare 1632 vertoefden alhier, verscheidene dagen, de Hollandsche troepen en roofden wat zij krijgen konden, tot dat Venlo overmeesterd was. Daarna waren het de Spanjaarden, die den burgers tot overlast dienden. In 1636 kwam de prins-kardinaal met zijn leger over Blerick. Vele huizen werden toen geplunderd en verwoest, vele gebouwen en akkers vernield, de stad Venlo eindelijk hernomen. Om dit en het overige deel van Gelderland voor goed tegen de Staatschen te beveiligen, kwam graaf De Fontaine zich hier met zijne troepen gedurende verscheidene jaren vestigen. Op verschillende punten, van af de kerk langs de Maas tot tegen over de stad, werden grachten en verschansingen aangelegd. De kerk zelve diende tot wachthuis en wapenplaats voor de militairen. En bij afwezigheid van dezen, waren kerk en kerkhof de algemeene schuilplaats voor de verdrukte inwoners, dan deze genoten in die dagen geene rust en vrijheid. De akkers bleven verwaarloosd en de levensmiddelen waren ongehoord schaarsch en duur.

Op St. Michielsavond 1641 begon men eene bestaande kleine verschansing, op Blericksch grondgebied tegen over Venlo gelegen, tot een ruim en sterk fort uit te bouwen. Drie volle jaren gingen voorbij, vooraleer deze versterking voltrokken was. Onder vele opzigten heeft dit werk aan Blerick veel nadeel berokkend. Negentig morgen van den vruchtbaarsten grond werden daardoor aan den landbouw onttrokken, zonder dat onzer gemeente ooit schadeloosstelling daarvoor gedaan zij. Van deze gronden behoorde meer dan de helft aan de eigenaars van Blerick, en omstreeks veertig morgen benevens eene hoeve aan het oud-manhuis te Venlo.

1702Blerick 1702Eindelijk lezen wij nog, dat in den nacht van den 26-27 Julij 1700, het pastoreele huis bij een fellen wind door eenige moedwilligers werd in brand gestoken; alles, zelfs paard, koe en het overige vee, werd de prooi van het vuur. Naauwelijks was met behulp van den prelaat van Averbode de pastorij herbouwd, of den 17 September volgde het beleg van Venlo. Blerick werd deerlijk door de belegeraars bezocht. De pastorij in 't bijzonder had zoo zeer geleden, dat geen vensterraam in zijn geheel was gebleven, en honderd ducatons benoodigd waren voor het herstel. Als de pastoor van Panhuizen na het beleg zijne woning opnieuw betrok, vond hij er eenen zieken kapitein, dien hij met alle zorg verpleegde, tot dat deze eenige dagen later overleed. Ook waren hem van wege de geallieerden ter inkwartiering toegezonden voor den tijd van veertien dagen een kolonel benevens diens huisgezin. Daarna werd hem de hospitaliteit gevraagd voor den graaf de Tilly, voor den generaal Nasmaer, voor den Engelschen colonel Neve, den majoor van het Saxe Gothaasch regiment, enz., zoo dat hij gemiddeld vijftien man gedurende verscheidene weken had te verzorgen, zonder dat hij hiervoor schadeloos werd gesteld. Wel is waar zou, luidens het handschrift waaraan wij deze bijzonderheden ontleenen, door de Hoogmogende Staten voor de gemeente Blerick tot schadevergoeding eene som van 6000 gulden geraamd zijn geweest. Ondertusschen, de pastoor bekent nimmer iets uit dien hoofde ontvangen te hebben. Het dorp Blerick was evenwel deerlijk mishandeld. De huizingen en akkers, bijzonder in de nabijheid van St.Michielsfort, waren uiterst beschadigd. De overlast van inkwartiering bleef voor de inwoners nog jaren lang duren. Den Julij 1710 waren op de pastorij gelogeerd, gedurende twee dagen en twee nachten, vier kapiteins, twee luitenants en een vaandrig. Wijders een aantal onderofficieren en soldaten met vrouwen en kinders, allen bij elkander zesentachtig in getal. Men had bij dit troepje ook een Calvijnschen Dominé gevoegd onder voorwendsel dat ‘geestelijken moeten bij elkander blijven’. Daarenboven moesten nog vijf-en-twintig paarden geplaatst worden, zoodat het vee des pastoors op het kerkhof moest wijken en aldaar eene schuilplaats vond. Velen der officieren zelven beklaagden den pastoor wegens den overlast.

In December 1792 waren de Franschen tot onder Venlo doorgedrongen, en wegens de nabijheid van het fort St.Michiel en van de stad, genoten de inwoners jaren lang noch bij dag noch bij nacht eenige rust. Nu waren het de Franschen, dan de Hollanders, dan de Pruissen die het dorp overvielen. De kerk en het kerkhof waren soms zoo onveilig, dat men de lijken naar Baarlo ter begrafenis moest vervoeren.

Maar ook de feiten spreken voor zich

imageAls we de dopen en huwelijken analyseren over de jaren 1575 tot 1636, vallen meteen de dramatische gevolgen op voor Blerick bij de belegering van Venlo. In de eerste drie jaar (1575-1577) tellen we gemiddeld 9 huwelijken en 40 dopen! Een gezellig dorp met bijna elke maand een bruiloft en elke week ‘ein niej kiendje’. In de daarop volgende acht jaar (1578-1585) wordt er niet getrouwd en gedoopt in de Lambertuskerk. In de daarop volgende twaalf jaren (1586-1597) tellen we slechts in totaal 3 huwelijken en 36 dopen. In de resterende jaren 1598-1636 liggen de huwelijken gemiddeld op 5 per jaar en de dopen op 18. Nog steeds bijna de helft van die eerste drie jaar!? Duidelijke sporen van een zich moeizaam herstellend dorp . . .

 

In 1641 werden 50 morgen vruchtbare grond van de Blerickenaren afgepakt. Sinds kort priemen de ruïnes van het Fort weer eigenwijs boven de grond. Wat zouden onze Driek en Truy hiervan vinden?

  • Truy:   ‘Driek, hebse det genäözel gehuuerd wat ze met ut Fort wille doôn?’.
  • Driek:   ‘Wat Fort, ze môtte mich dae grônd intelijk truuk gaeve um d’r petatte op te zette’.
  • Truy:    ‘Nou nou Driek, det is al lang verjäörd, laot ut verleeje noow ens röste’.
  • Driek:   ‘Ik hald van dich Truy, en de hebs weer geliëk! Maar iets môtte ze ôs truuk gaeve’.
  • Truy:    ‘Meschien ein stök tasbare geschiedenis van de belegeringe van Venlo . . . ‘.
  • Driek:   ‘. . . maar dan potnondedju auk ein gedinkplaats veur de plunderinge van Bliërick!’.
  • Truy:    ‘Hèhè, weej zien ut weer ins, noow zeej nog . . .’.
  • Driek speejde zich in de hand en zag taege Truy:

‘ut is en blief van ôs Truy, we bouwe de zooj weer op . . . ‘.

dinsdag 24 november 2015

Baovestraot

De Pontanusstraat in Blerick, 125 jaar geleden.

Het is januari 1951, Bestevader (Wiel Aerts) schrijft in Ons Blad: ‘Stelt ge óg noow nag ens de Baovestraot veur met zien alde huuskes en straote met gäöte en belag met kezelstein en vur eder huuske enne aparte stoep van allerhangde materiaal, den höb ge 'n beeld van ós ald dörpke en zien minse in dae primitieve maar goojen alden tièd’. Prachtig geschreven geeft hij een beeld hoe de Pontanusstraat er 125 jaar geleden uitzag. Lees het eens door, ook met aandacht voor het oud-Blerickse taaltje. Ik heb het van (genealogische) voetnoten voorzien en de mooiste foto’s van Facebook-pagina Bliërick van vruueger en noow. Bestevader vertelt, het is ca.1890: Str

Op de stoep stónge ze 's zóndigs nao de hoeëgmis. Twieë alde Blièrickse, gebaore in die straot, allebei gebaore in de vurrige ieuw in de 80er jaore. Vruujere schoeëlkammeräöj en naoberjónges. Ze stónge op de stoep beej Baerde-Triènekes en kóste de Pontanusstraot en de niej straot (Laurentiusstraot) in de richting van de nieje noeëdkerk euverzeen. Ze kwame aan 't praote euver dagelikse dinger en 't waer netuurlik en 't in aanbouw ziende hoès van dokter Binge [zie A] en doe gónge ze aan 't oètzeuke wae dao vruujer woeënde wie ze nag door 't Levrinsesträötje nao schoeël gónge en ze lachde nag d'rmet det ze nao 't oètgaon van de schoeël met 'n truupke op 'n riejke de more van det sträötje stónge naat te make. Den in eine ren nao hoès en den wir drek met 'n bóttram op de voès nao boète en meistentièds nao de Maas. Wie ze 't naogónge, bleek 't det de huùs allemaol verniejd of verbouwd ware en van de vruujere bewoeëners oèt daen tièd d'r nag vièf euver ware, namelik Jacques Gröbbe, Handrie en Anna Spieë, Holtes Baer en Piet van den haammaeker (Boute), det wilt zegge, die nag in die straot woeënde. Wae woeënde d'r vruujer? AntPl17't Ièrste hoès [zie B] van de kerk aaf links op d'n hook de begiène, zoeëas ze in Blièrick geneump woorte, met allein de bewaarschoeël en 'n stok of vièf zes kosschoeëljónges, 't meis jónge schippers. Den 't hotel en kefee van Dietz [zie C], woeëvan de zoon Constant later bekind is gewore as musicus. Den 't woeënhoès en winkel en bekkerie van Schoure [zie D], twieë ongetrouwde breurs en ein zuster, Pieëter, Hannes en tante Lien en pleegkinger Liza, Merie en Lei Spieë. Den Hermkes [zie E] de zwaaf. Kefee, slegter en vieëhangelaer. Dao stónge we dok te kièke as ze verkes oplooje. In 't Gièzesträötje d'n hook um op de Maas aan Laorbroker Lewie [zie F] en de femièlie Scheres, allebei spoorminse. In 't zelfde huuske, 't insigste wet nag 't zelfde aanzeen haet, woeënde de femièlie Seure - nao de stad vertrokke - en in 't letste hoès, 't ald Gièzehoès [zie G] woeë 't sträötje nao geneump wuurt, woeënde Nièsse de schoester, enne Duitser, teminste hae sprook altièd plat Duits, ein van de ièrste laeje van Orpheus. Hae zoot altièd aan enne raam aan de Maaskank te schoestere en te kloppe en zong daobeej 't hoeëgste leedje. De geit die ónger aan de Maas aan enne paol stóng, woort wal ens mei door de jonge geplaog en den kwaam hae ós nao met de spanreem. Truuk nao de straot kwame we beej 't huuske van Chris Gröbbe [zie H], gemeinte-sikkertaris en zien zuster Hanneke. Eur vader waas zeker köster gewaes, want ze neumde eur ouk wal Kösters Hanneke. Dao móste we altièd oètkiéke, want die heie twieë klein hundjes en as we euver de stoep leepe bleve ze ós mei aan de bóks hange. Ik gluif det weej die mei plaogde. Den de femièlies Goeësses [zie I], ouk wal geneumd Broekmans Lien met 'n groeëte femièlie, nao d'n doeëd van de elders verspreid. Woeë haer? De femièlie Beumer [zie J] beambte oèt de Centrale Werkplaats met vuuël jónges, ouk later verspreid. Femièlie Clercx [zie K], d'n hièr van Blièrick, börgemeister, notaris, lid van de Twidde Kamer, enz., enz.. Oètgestorve. We höbbe um nag meuge zeen op zien praalbed. De femièlie Spieë [zie L], dao woeëne nag aafstammelinge van op dezelfde plaats. Vader Spieë waas boer, kefeehalder, raodslid, ambtenaar börgelikke stand, veurzenger in de kerk, enz.. De vruujere boerderie is wal twieë- of dreejmaol verbouwd en verangerd. 't Volgende hoès of huuske met scheur 'n stök truuk van de straot aaf [zie M]. Körver Petrannes (femièlie Aerts), mangemaeker, barbeer en kleinen boer. Vur die scheur, naeve 't huuske met ziene scheive gaevel loge nag dök wietse, mange of enne houp mis as ze net de stal heie oètgemis. De femièlie Aerts woeënt ouk nag op dezelfde plaats. 't Zelfde beeld tösse 'n staketsel vertuinde 't kebuiske van Peskes Graad [zie N], mangemaeker, visser en geitenboer, wós edere vis in de Maas te zitte en vural op snook en op mäön waas 't enne kwaoje, haolde alles oèt de Maas toet alde fietse toe. Die mangemaekers zote 's zoómers op de scheur of aan de straot en zónge wie de krekels. De volgende femièlie, Bouts Toeën [zie O], schilder en kefeehalder en op 't schild stóng 'A.Bouts-Jacobs, handel in droge en natte verfwaren, vernissen, behangselpapier, borstels, glas, enz.'. 'n Drök hoès in daen tièd door de schötterie en de fanfaar en de krankebös. De femièlie is ouk nag in Blièrick vertaegewoordig. 't Letste huuske vur de pasterie van Sweije's Graad en Mieke [zie P] al ièrder beschreve en met huuske en al weg. Lets bes de pasterie met de totaal verslete pestoeër Smidts en pestoeër's tentje, echte kingervrinde en umdet mien breefke te lank wuurt scheie we vur deze kièr maar oèt en neme de volgende kièr d'n angere kank van de straot. Toet enne volgende kièr.

 

Nag ens de Baovestraot

RiCe7Vanaaf d'n Baoldersewaeg taegeneuver de pasterie loog op d'n hook, 't hoès (parkeer-plaetske naeve nr.6) lik d'r nag persiès 't zelfde, d'n herberg van Takke Jan of Jan Jaocobs [zie Q] getrouwd met Takke Bet, later met Mieke van Deurze. Kwaam me door de veurdeur binne - me kós ouk binnekómme door de achterdeur met de geitestal en naeve 't verkeshok, die vruujer in eder hoès thoès huùrde - , hei me links en rechs 'n kamer, in det gengske twieë deure taegeneuver ein, links 'n kamer met 't buffet d'rin, 'n täöfelke met flesse drank, en rechs naeve d'n Breetsewaeg d'n herberg of de kefeekamer met alderwetse steul naeve de moor en taofels. Aan 't ing van de gank um d'n hook de kelder woeë 't beer opgehaold woort. Dao waas zoeëwet altièd volk, want Takke Jan waas bekind um de gooje en groeëte borrel dae hae verschödde. Typisch Braobender, op de klumpkes dök met spitse zieje muts, leep hae van de kefee nao 't buffet en de kelder um de minse te bedene met groeëte borrels vur eine gros, zónne groeëte woeë me met allebei de ouge in kós kièke en van ennen inhalt woeë mennigein zich aan vergoot en as hae d'r enne gas oèt hei met hoeëg roeie of krankbleike kleur in 't gezich en dazelechtige bein de waeg nao hoès opzóch zoeë good as 't nag góng. Taegeneuver Takke Jan op d'n hook den haammaeker, det hoès is al 'n paar maol verbouwd en nag bewoeënd, gedeiltelik door ziene zoon Piet. Den 't Gröbbeshoès met stel en scheur en groeëte binneplaats, de paort neumde ze det, woeë noow de garage van Wiel Gómmans (nr.36) is. Gröbbes Lewie [zie R], ald (pauselik) zwaaf, boer, voorman, commandant van de schötterie, ein van de ièrste gerdeneers; dao zièn hièl wet greuntes op de kerre gelaje en nao Kreifeld gevare. Zien jónges zièn met oètzóngering van d'n architect Jacques Gröbbe, nag bekinde gerdeneers. 't Febriek en 't woeënhoès van de femièlie Johan Hille [zie S] - noow 't patronaat en de keplaonie (La Plaza) - in daen tièd de veurnaamste industrie van Blièrick. 'IJzer-, koper- en metaal-gieterij' stóng op 't schild en den nag waas de firma aannemer van Maaswerke met 'n baggermeule en enne sleipboeët en enne scheepswerf aan de Maas. 't Febriek en 't woeënhoès en zien bewoeëners zièn oèt Blièrick verdwene, behalve ein van de latere fabrikante, d'n hièr van den Bergh [zie T], Antoniuslaan. Naeve 't febriek loog de bekkerie van Goofers Handrie [zie U], 'n gedeilte waas wageremiès van Clercx, noow is det de bekkerie en de laevesmiddelezaak van Holtes Baer, zwaoger van Goofers Handrie en dae in òs schoèljaore al werkde in de zaak van zien zwaoger en noow wal d'n aldste bewoeëner van de straot is. Van de femièlie Goofers is nemus mièr in Blièrick mein ik. 't Hoès is verbouwd en gemoderniseerd. 't Volgend hoès, IMG_1213’t Bollehoès [zie V], is al ens ièrder beschreve met zien bewoeëners. 't Hoès van Levrinse Sjang [zie W], kerkmeister, koeërzenger, kaolenhangelaer, boer en gerdeneer, enz. enz. en vader van rector Titulaer zaliger oèt 't Sint-Antoniuskloeëster, met stel en binneplaats, loog woeë noow de Laurentiusstraot begint, de scheur die later verbouwd woort as wuuëning vur de rector besteit nag en is nag bewoeënd door enne naef van de rector, de gepensioneerde machinis Chris Titulaer (nr.18). Den loog d'r 'n lieëg gebouw lank naeve de straot, kónsert- en danszaal, kefee en woeënhoès. In òs schoeëljaore hóng dao nag 'n schild 'Café Fanfare J.H. Amendt' [zie X], dao gónge we met de kermis nag wal ens nao binne loere as d'r bal waas en de paartjes loestig um det pilaerke dreide det midde in de zaal stóng en woeë 'n aafdeiling tenièl van 't doe nag jónge Orpheus, ónger de naam 'Toneelvereeniging Apollo' oètveuringe goof ónger leiding en meis op koste van Kerpe Sjang. De veurnaamste acteurs oèt daen tièd ware Piet van Bert, Aertsen Baer, Van Rièdts Koeëbus en de kastelein oèt daen tièd Wullem Wilders. Piet Smeets, Bollen Thies en Bestevader, as bókseman, as souffleur vur ennen babbelaer en 'n appelsien, umdet 't souffleurshok zoeë klein waas det genne groeëte mins d'rin kós. De letste exploitant waas Brummans, ièrs bewoeëner van 'n huuske in 't Levrinsesträötje, dao gónge weej in ós vlaegeljaore 't bieljarte lière en as we 't klaor kóste kriège, befoètelde we de kastelein met 't partiegeld. Ma8Det pank is in d'n tièd van 't bouwe van de groeëte Antoniuskerk en met 't oug op de groeëte toeloup van pelgrims vur Sint-Antonius verbouwd toet hotel en nag lang stóng d'rop de gaevel 'n reklame vur 'broodjes met ham en koffie 18 cents'. Noow begint 't op te schete maar mien pepeer wuurt ouk vól en zoeë kómme we terech beej Joep Houba [zie Y], ennen dieke joviale renteneer in 't pank, noow kefee Segers en slegterszaak Jo Nabbe (nrs.4-6), gestich door Nabbes Koeëb [zie Z] en al dökker verbouwd. Nag 'n klein huuske woeë de femièlie Heithuze [zie AA] in woeënde en den 't hookhoès noow kefee Schreurs (Paerdskoel) en in daen tièd bewoeënd door Piet Spieë [zie AB] en zien femièlie, ouk wir zó'n kómbinatie kefee, slièterie, kaolenhangel, vieëhalder, boer, gerdeneer, enz. en 't letste 't alde raodhoès en sikkertarie, um periodes in Blièrick, Bree en Baolder.AntPl21 't Hoès woort bewoeënd, ièrs door de femièlie Beune [zie AC], hoof van de o.l. schoeël en later door de femièlie Róncke in dezelfde funktie. Menièr Beune waas de groeëtvader van 't taegewoordige (1949) hoof van de Sint-Lambertusschoeël van de Sint-Antoniusparochie. Róncke zienen naam is verbónge met Orpheus as dirigent en as ièrste kassier en oprichter van de Boerelieënbank. Stelt ge óg noow nag ens de Baovestraot veur met zien alde huuskes en straote met gäöte en belag met kezelstein en vur eder huuske enne aparte stoep van allerhangde materiaal, den höb ge 'n beeld van ós ald dörpke en zien minse in dae primitieve maar goojen alden tièd. Toet later, den gaon we meschien nag ens 'n anger sträötje um. (Ons Blad van 12 jannewari 1951).

A - Huisarts Thei (Theidorus Hubertus) Bingen (1897 Roermond-1961 Horn), was getrouwd met Delia Magnée. Zij woonden Pontanusstraat 29 (Bestevader zegt nr.27). In de Tweede Wereldoorlog verrichtte hij samen met dokter Jules Vallen en Jo van der Wurf onder primitieve omstandigheden operaties in een noodhospitaal. Dat was ondergebracht in de kelder van het klooster van de Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid. Met die operaties redden zij tal van mensen het leven.

B - Antoniusplein 6: Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid, de begiëne. Hierin was de bewaarschool (kleuterschool) en waren zo’n 5/6 schipperskinderen op kostschool.

11141347_675346069261622_2577179884281262140_nC - Antoniusplein 4: Café Hotel van de familie Constant Henri Jean Dietz, werd in Blerick geboren op 10 juni 1870 als zoon van Constant Antonius Dietz en Elisabeth Antonetta Peeters. Hij trouwde op zijn 32e met de zes jaar jongere Helena Cartignij, ze kregen zes kinderen. Helena overleed echter op relatief jonge leeftijd. De achtergebleven weduwnaar Constant trouwt voor de tweede keer met de Meerlose winkelbediende Jacoba Johanna Jacobs op 14 mei 1918 in Nijmegen. Zij kregen drie kinderen. Constant Dietz werd vooral bekend onder de bevolking in Tienray als directeur van een van de steenfabrieken in het dorp. De familie Dietz verhuisde na de aanstelling van vader Constant naar Tienray. Vanaf 1914 huurde de familie de kosterswoning in Tienray op Kloosterstraat 6, een huisje dat in 1781 gebouwd werd. Dietz betaalde toen 25 gulden huur per jaar. Later woonde de familie Dietz onder andere op de Swolgensestraat en de Spoorstraat in Tienray. Constant Dietz was niet alleen in het bedrijfsleven een bekende: hij was ook dirigent van verschillende verenigingen. Hij volgde ten tijde van de Eerste Wereldoorlog de heer Rinket op als dirigent van de toen net opgerichte Tienrayse fanfare. Hij werkte toen nog op het notariskantoor Esser in Horst. Dietz wordt geroemd om de resultaten die hij met de fanfare behaalde. De fanfare eindigde onder zijn leiding in de hoogste regionen van de Nederlandse amateurmuziek. Toen de fanfare in 1923 echter om toekenning van het predikaat ‘Koninklijke’ voor hun naam vroeg, werden veel vragen gesteld door de verantwoordelijke instelling. De vraag was onder andere of Dietz wel gediplomeerd dirigent was. Uiteindelijk werd het predikaat aan de fanfare nooit verleend. In 1948 volgde Jan Dietz, de zoon van Constant, de heer Verhoof op als directeur van de fanfare. Tienray ging toen weer deelnemen aan concoursen. Constant Dietz overleed op 27 augustus 1931 in Tienray (bron: Harrie Raaymakers)

D - Antoniusplein 2: Bakkerij, winkel en woonhuis familie Schouren. In 1890 bewoond door twee ongetrouwde broers Piëter (Petrus 1821-1891) en Hannes (Jan Hubert 1827-1913), hun zus ‘tante’ Lien (Helena 1832-1923) en drie pleegkinderen Liza, Merie en Lei Spee. Dit waren de nagelaten kinderen van haar zus Maria (1830-1871) en Pieter Jan Spee (1830-1906). Die overigens hertrouwde met zijn jongste schoonzus Petronella Louisa Schouren (1842-1899), die nog eens zeven kinderen kregen. Maar de stamouders waren Mathijs Schouren (1790 Kaldenkirchen – 1872), getr. 01.05.1821 Margarietha van Densen (1800-1868), hun kinderen:

  1. Joanna Catharina (1822-1881), jong ovl.
  2. Petrus (1821-1891), Piëter
  3. Joannes (1824-1824), jong ovl.
  4. Maria (1825-1825), jong ovl.
  5. Jan Hubert (1827-1913), Hannes
  6. Maria Gertruij (1829-1829), jong ovl.
  7. Maria (1830-1871), getr.1860 met Pieter Jan Spee (1e huwelijk)
  8. Helena (1832-1923), jong ovl.
  9. Margarietha (1835-1895 Baarlo), getr. 1870 met Jacob Hubert Janssen
  10. Sebilla (1837-onb.), getr.1867 met Lodevicus Hubertus Freulich Braeckhuysen
  11. Petronella Louisa (1842-1899), getr.1872 met Pieter Jan Spee (2e huwelijk)

E - Pontanusstraat 1: Slager, veehandelaar en café van de zouaaf Johannes Hermkens (Blerick 1839-1902). Hij was getrouwd met Gertrudis Peeters (1844-1926), ze kregen acht kinderen, waarvan er drie jonge overleden. De pauselijke zoeaven probeerden rond 1860 de Kerkelijke Staat in Italië van de ondergang te behoeden, Hermkens diende in het legertje van de Paus.

F - Loarbroker Lewie, spoorman; waarschijnlijk ene Louis uit Hout-Blerick, want Laorbrook is daar een buurtschap.

G - Giesenhoës, laatste huis. Hierin woonde schoenmaker Nijssen (Niessen). Godfried Quirinus Nijssen, schoenmaker, winkelier; geb.31.12.1847 Elmpt (D), ovl.06.06.1934 Doenrade, z.v. Jacob Nijssen en Magdalena Smeets; getrouwd met Cordula Balbina Houben, winkelierster; geb.ca.1847 Millen (Selfkant-D), ovl.14.05.1923 Venlo, d.v. Johann Friedrich Houben en Maria Josepha Lemmens. Het gezin kwam 13.08.1885 vanuit Mönchengladbach (D) naar Blerick en vestigde zich in huis B295. Op 21.01.1886 voegde zich daar een kostganger bij, Nicolas Wilhelm Jeandrie (geb.07.03.1866 Aachen (D)). Hun kinderen:

  1. Edmund Johann Hubert, geb. 23.01.1877 Mönchengladbach (D), ovl.18.12.1922 Kerkrade; expediteur, getr. 08.10.1900 Venlo met Anna Catharina Josephina Brüll (Venlo).
  2. Maria Helena Hubertina, geb.19.10.1879 Mönchengladbach (D); getr.15.07.1913 Vaals met Theodoor Alfons Hugo Musolf (koopman)
  3. Friedrich Jacob Ernst Hubert, geb.04.05.1881 Mönchengladbach (D); getr.16.11.1905 Bergen met Anna Johanna Hooghoff
  4. Julius Leonhard Hubert, geb.17.10.1883 Mönchengladbach (D), ovl.04.06.1952 Venlo, onderwijzer; getr.16.08.1912 Maasbree met Anna Maria Maassen (uit Geleen; ovl.11.01.1958 Lottum)
  5. Leonard Hubert Quirinus, geb.07.06.1885 Mönchengladbach (D), ovl.10.08.1886 Blerick
  6. Maria Hubertina Adelheid, geb.05.09.1890 Blerick, ovl.20.01.1904 Venlo.

H - De twee vrijgezellen Chris Grubben (1821-1899), gemeentesecretaris, en zijn zus Hanneke (Kösters Hanneke; 1831-1908) met hun twee hondjes. Kinderen van schoolmeester / koster Wilhelmus Grubben en Elisabeth Sibilla Telen.

I - Johann Christian Ludwig Goossens (Maastricht 1857-1893), telegrafist, 1880 in Maasbree getrouwd met herbergiersdochter Carolina Hubertina Bruckman (Venlo 1861-1898).

J - Petrus Johannes Beumer (Middelburg 1859-Venlo 1934), trouwde Venlo 1885 met Anna Maria Rouleaux (Venlo 1866-1916). Ze kregen vijf zoons en een jong overleden dochtertje.

K - Familie Clercx. Jean, Johannes Mattheüs Ludovicus Hubertus Clercx (Kessel 1830 – Blerick 1894), was een Nederlandse jurist, politicus en journalist. Jean Clercx studeerde rechtsgeleerdheid in Leuven en Utrecht, waar hij in 1854 promoveerde, waarna hij zich vestigde in Blerick als advocaat. In 1857 trouwde hij in Tegelen met Elisa Carola Theodora Joanna de Rijk, het huwelijk bleef kinderloos. Hij was in de gemeente Maasbree, waar Blerick deel van uitmaakte, onder meer actief als raadslid, wethouder en twee perioden (van 1863-1867 en van 1892-1894) als burgemeester. In 1867 werd hij benoemd tot notaris te Blerick. Vanaf 1869 was Clercx actief als hoofdredacteur van het Nieuw Weekblad Venloosche Courant. In 1869 werd hij als liberaal Tweede Kamerkandidaat verslagen door Leopold Haffmans. Hij bleef, als een der laatste Limburgse katholieke politici, de liberale beginselen trouw tot circa 1875. Van 1872 tot 1894 was hij ook kantonrechter-plaatsvervanger te Venlo. In 1876 werd Clercx in de Provinciale Staten van Limburg verkozen en in 1882 in het district Boxmeer in de Tweede Kamer. Als hoofdredacteur van de Venloosche Courant voerde Clercx heftige polemieken met eerdergenoemde Leopold Haffmans, de hoofdredacteur van het Venloosch Weekblad. Clercx had de bijnaam de Hiër van Bliërick (Heer van Blerick). Hij was eigenaar van verschillende bossen, boerderijen, het voormalige Fort Sint-Michiel en het landhuis op de plek van het vroegere kasteel Boerlo.

L – Zie ook D en AB. Familie Spee, waarvan er in 1951 nog afstammelingen woonden. Pieter Jan Spee (1830-1906) en Petronella Louisa Schouren (1842-1899).

M - Körver Petrannes Aerts, de ouders van Bestevader Wiel Aerts: Pieter Jan Aerts (1826-1893) in 1870 getrouwd met Lamberdina Classens (Venray 1844-1924), op de Hoëgstraot B593 (Pontanusstraat 37).

N - Dit is een beetje vreemd want Gerardus Peskens (Buggenum 1817-1845), mandemaker, was al lang dood en hij had er maar vier jaar gewoond met Joanna Titulaer?

O - Joannes Antonius Bouts (1857-Venray 1935), trouwde in 1883 met Joanna Jacobs (1858-1897).

P - Broer en zus Gerardus Sweijen (1840-1912) en Maria Sweijen (1841-1926).

Q – Joannes (Jan) Jacobs (Herpen 1848-Blerick 1917), trouwde in 1877 met Elisabetha Berden (geb. Blerick 1829), Takke Bet, weduwe van Jan Antoon Linssen (Blerick 1824-1863) en Jan Tacken (Horst 1823-Blerick 1874). Een latere relatie mRiCe14-1et Mieke van Deurzen heb ik niet kunnen vinden.

R – Lodewijk Grubben (Blerick 1833-Blerick 1905), getr. met Hendrina Keunen (Blerick 1851-Blerick 1934). Zie hiernaast het Gröbbehoës.

S – kijk naar de webpagina van Andreas Heuijerjans http://heuijerjans.blogspot.nl/2014/09/de-ijzergieterij-hillen-blerick.html#Hillen-gen

T - Hubertus Bernardus van den Bergh is 2 jan 1876 in Susteren geboren. Op 6 maart 1895 laat hij zich inschrijven in de Gemeente Maasbree en begint hij bij Hillen. Rond 1 mei 1925 gaat de industrieel Van den Bergh in ondertrouw in Assen met Elisabeth Antonia Hubertina Legveld (geb.21 mei 1888, Baexem) en huwt haar aldaar op 25 mei 1925. Zij overlijdt al spoedig, op 15 aug 1925 in Blerick. Eind 1929 huwt hij in Oisterwijk jkvr. Francisca Hubertina de Kuijper (geb.10 okt 1890, Oisterwijk; ovl.22 sep 1959, Venlo). Zij wimageoonden op de Antoniuslaan, de latere villa Vallen. Op 27 jan 1956 overlijdt Van den Bergh in Venlo.

Van den Bergh begon in een pand aan de Pepijnstraat voor zich zelf. In 1914 kreeg hij de Tegelenaar Willem Syriër als compagnon. Deze maakte echter in 1924 weer plaats voor de Duitse industriëlen Eduard Vogel (Düsseldorf) en Friedrich Gerber (Krefeld). Na hun komst veranderde de naam in NV Nederlandsche Textielmachinefabriek 'Texty' en IJzergieterij Van den Bergh. De ijzergieterij vervaardigde gietwerk voor de werktuigbouw, zoals cilinders voor motoren, locomotieven en stoommachines, en werkte vooral veel voor scheepswerven. In haar hoogtijjaren bood ze werk aan ongeveer 150 mensen. De ijzergieterij ging in 1936 failliet als gevolg van de algehele recessie in de jaren dertig. In het bedrijfspand vestigde zich in 1937 de Blericksche Buizenfabriek.

U – Handrie (Hendrikus Joseph) Goofers (1851-1903) en Helena Joanna Paulina Holten (1857-1903). Waarschijnlijk haar broer Baer (Peter Antonius Hubert (geb.1861) werkte in de bakkerij.

V – Thei (Theodoor Willem) Nabben (1874-1955), zoon uit een gezin van negen kinderen van slager Antoon Nabben en Joanna Teeuwen, trouwde 4 mei 1900 met Ida Hubertina van de Laar (Beesel 1874-1951). Hij leerde het schoenmakersvak van zijn oom Theodorus Teeuwen en nam de ‘zaak’ over van de Bollen’s. En woonde ten tijde van de jeugd van Bestevader in het Bollehoës.

Pontanusstraat5W - Levrinze Sjang (Johannes Caspar Hubert) Titulaer (Venlo 1840-Blerick 1900), z.v. Urbanus Titulaer en Anna Maria Petronella Driessen. Hij trouwt 1872 in Blerick met Henrika Helena Hubertina Hermkens (Blerick 1844-Blerick 1900), d.v.Conrard Hermkens en Jacoba Bos. Ze krijgen een zoon Koen (Coenraad Mathijs Urbaan, Blerick 1875-Tegelen 1932). Hij was rector van het Antoniusklooster in Blerick en deed het eerste voorzichtige genealogisch onderzoek. Latere bewoner was Christiaan Hubertus Titulaer (1881-1956, neef van de rector), samen met Maria Louisa Leonia Hoeppermans en hun drie kinderen.

X – Joannes Hubertus Amendt (1853-Sint Pieter 1905), in 1890 getrouwd met Barbara Joanna Hubertina Beekmans (1866 Roermond). Hij was de zoon van molenaar op de Goofersmolen Leonard Amendt (Ophoven 1821-Blerick 1890) en Anna Catharina Huijtjens (1832-1908). Zijn broer Pierre Louis Amendt had op de Kloosterstraat ‘Café-Restaurant L.Amendt-Boots’. Ten tijde van Bestevader was de kastelein Wilhelmus Wilders (uit Velden), getrouwd met Petronella Willemina Peeters.

Y – Jan Jozef Houba (1835-1895), z.v. Mathijs Houba en Maria Sibilla Schaffers; getr. Elisabeth Lambertina Monseur (Luik 1824-den Bosch 1886).

Z - Antoon Nabben (1834-1896), slager, zoon van slager Wilhelmus Nabben (uit Venray) en Joanna Petronella Boom, trouwde in 1863 met Joanna Teeuwen (1835-1911); hun kinderen:

  1. Helena Hubertina (1864-1938), getr. Martinus Simons
  2. Anna Gertrudis (1866-1932), getr. Peter Hubertus in ’t Zand
  3. Joanna Petronella (1867-1956), getr. Hermanus Hubertus Amendt
  4. Joanna Hubertina (1870-), getr. Henricus Franciscus Schoenmakers
  5. Jacobus Hubertus (1871-1928), slager en caféhouder, getr. Petronella Lucia Hubertina Schoenmakers. Hun kinderen:
    1. Maria Elisabeth Antonetta Joanna Mathilda (1896-1896)
    2. Johanna Henrica Elisa Antonetta (1898); getr. Johannes Franciscus Gerris
    3. Jozef Antonius Mathias Petrus (1899-1900)
    4. Antonius Mathias Theodorus (1900-1930), slager, getr. Maria Hubertina Gertruda Berden
    5. Johannes Mathias Leonardus Antonius (1902-1904)
    6. Elisa Johanna Hubertina (1904-1904)
    7. Gerardus Matheus Antonius (1905-1933), winkelier, getr. Catharina Maria Engelbertha Berden
    8. Antonetta Helena Wilhelmina (1906-1907)
    9. Gertruda Johanna Antonia (1908); getr. Peter Wilhelmus Franciscus Ueberbach
    10. Petronella Maria Hubertina (1910-1911)
  6. Theodoor Willem (1874-1955), getr. in 1900 met Ida Hubertina van de Laar (Beesel 1874-1951). Hij leerde het schoenmakersvak van zijn oom Theodorus Teeuwen en nam de ‘zaak’ over van de Bollen’s. Er zijn drie kinderen bekend:
    1. Antonetta Hubertina Maria (1902-1956, ongehuwd)
    2. Antonius Jozef Hubertus (1903-1904)
    3. Antonius Wilhelmus Petrus (ovl.1906)
  7. Peter Willem (1876-1956), getr. Anna Maria Hubertina Schouren
  8. Johannes Hubertus (1877-1942), getr. Maria Margaretha Schouren
  9. Antonius Hubertus (1879-1879)

AA - Schoenmaker Joannes Jacobus Bollen (1790-1856) trouwde in 1816 met Willemina Tijssen (1794-1875), en woonden in het Bollehoës aan de Baovestraot (Pontanusstraat). Hun dochter Joanna (1834-1907) trouwde Neer 1862 met Joannes Christiaan Hubertus Heijthuijsen (Maasbracht 1823-Blerick 1892), zoon van Theodorus Heijthuijsen en Martina Tilborg. Joanna staat vermeld als tapster en dienstmeid, Joannes als winkelier en dijkwachter. Het gezin woonde achtereenvolgend in Neer op de Waije, in Neer in het Dorp en tenslotte in Blerick op de Pontanusstraat. Hun kinderen:

  1. Wilhelmina Hubertina (Neer 1864)
  2. Theodorus Hubertus (Neer 1865-Neer 1865)
  3. Anna Maria (Neer 1866-Tegelen 1947), getr. met Reinier Aertdts
  4. Theodorus Hubertus (Neer 1868)
  5. Johannes Hubertus (Neer 1869-Blerick 1928)
  6. Catharina Hubertina (Neer 1870-Neer 1871)
  7. Paulus Hubertus (Neer 1872-Neer 1872)
  8. Anna Catharina (Neer 1873-Blerick 1901)
  9. Gertrudis Hubertina (Neer 1874-Tegelen 1958); getr. met Johannes Mathis Verkooijen
  10. Helena Hubertina (Blerick 1877)
  11. Johanna Hubertina (Blerick 1878-Blerick 1879)

AB – (zie ook onder D) Pieter Jan Spee (1830-1906), getrouwd met Petronella Louisa Schouren (1842-1899).

AC - Philip Hubert Beunen (Ohé en Laak 1824-Blerick 1898), getrouwd in 1850 met Geertruid Josepha Eijkelberg (Maasbracht 1833-Blerick 1893); hoofd der school 1862-1897. Hun zoon: Marius Jan Hubert Beunen (1868-1939), getrouwd in 1900 met Elisa Katharina Schell (Hoch Emmerich 1876-Venlo 1946), hun zoon: Hubert Jozeph Philip Baptist Beunen (1901-1952), getr. met Gertrudis Petronella Antonia Klerken; hoofd der school 1945-1952.

In de tussenjaren van opa Philip en kleinzoon Baer Beunen waren hoofd der school:

  • Willem Roncken 1897-1929 en
  • George Meijers 1929-1944

maandag 16 november 2015

Bliërickse meules

Maar weinig minse weite det Bliërick veer meules haet gekind. Twiëje windmeules, ein rosmeule en ein watermeule. Allein de Watermeule van Holt-Bliërick kinne we noow nog. As we van Bliërick naor Baolder fietse euver de Romeinewaeg, dan leet ze daor prachtig in dae slinger berg-aaf, berg-op naeve de Meulebaek. Ik woel daor iets miër van weite en heb wat veur ôch beejein gezôch.

Ut bliek ein van die onderwerpe waor iddere in de geschiedenis geïnteresseerde waal wat in vind. De alde historie van hoe det zoôt met die meulerechte van de Hiëre van Blerick. Of de genealoog dae presies wilt weite wae dao gewoënd haet. Maar auk de bouwkundige of de in vruuegere nijverheid belangstellende kan d’r zich in vasbiëte. Ik heb lang neet alles oëtgezôch, d’r môt nog wat euverbliëve um zelluf oët te zeuke.

Zoals we op onderstaande kadasterkaart van zo’n twee eeuwen geleden kunnen zien, kende Blerick vier molens, twee windmolens, een watermolen en een rosmolen. De twee windmolens, de Antoniusmolen en Goofersmolen, hebben lang de skyline van Blerick bepaald. Om die opvallende reden zijn ze op het einde van de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers met de grond gelijk gemaakt. De Rosmolen lag midden in het dorp, en is ook wel de minst bekende van de vier. De Watermeule in Hout-Blerick is er nog steeds. Ben je in de buurt, stap dan even uit of af, en mijmer even hoe het vroeger geweest moet imagezijn. We gaan nu een poging ondernemen een stukje terug te malen in de tijd, op zoek naar de historie van die molens, zijn eigenaars en zijn gebruikers. Helaas hadden we niet de wind in de zeilen, veel bleef er niet over, maar we kunnen toch een aardig beeld schetsen.

Molenrechten

De Heer van Blerick had vroeger het alleenrecht op wind en water. Hij bezat dan ook als enige een wind- en een watermolen. Dit recht behoorde in vroeger tijden tot zijn regalia, de rechten die veelal naast bijvoorbeeld de jacht en de visserij alleen in handen waren van de landheer. Alleen hij had het recht van molenvang wat wil zeggen dat alleen de heer gerechtigd was een molen te laten bouwen met het recht wind en water te 'vangen'. De heer ging natuurlijk niet zelf aan het malen, dat recht werd tegen gunsten en diensten ‘beleend’. Molenaars van de windmolen konden tegen betaling van een jaarlijks bedrag, het zogenaamde windgeld, dit recht pachten.

Iets waarvoor in vroeger eeuwen ook betaald moest worden was het laten malen van graan op de molen. Dit noemde men de belasting op het gemaal. De bewoners van het gebied in de verre omtrek rond de molen werden door de plaatselijke heerser gedwongen hun graan op zijn molen te laten malen. De molen was daarmee een dwangmolen, ook wel genoemd banmolen. Met de komst van de Fransen in 1794 werden de heerlijke rechten afgeschaft en was uiteraard ook de molendwang niet meer van toepassing.

Antoniusmolen

imageWaarschijnlijk is deze molen gebouwd kort na 1810. Dit is af te leiden uit het feit dat hij wel voorkomt op de kadasterkaart van 1820, maar nog niet in de kadasterboeken van iets latere datum (ca.1835). Mijn vermoeden is, nadat de molenrechten vervallen waren, de koopman Gerard de Rijk uit Steyl grond heeft gekocht van de Kerk. En op een verhoging in het landschap een stenen bergmolen heeft gebouwd. De Antoniusmolen lag in het verlengde van de Tiendstraat aan de Ruijsstraat. De mulderswoning kwam in 1846 gereed. In 1907 kocht Antonius Holten de molen, in 1925 liet hij de berg rond de molen afgraven en vervangen door een rondgaand gemetseld pakhuis. In 1931 werden de wieken verwijderd en plaatste zijn zoon, molenaar Frans Holten, een dieselmotor van 30pk. Er verrees tevens een groot stenen pakhuis van waaruit handel plaatsvond in graan, meel, veevoer en kunstmeststoffen. Op 28 november 1944 werd de Sint-Antoniusmolen door de terugtrekkende Duitse troepen opgeblazen. Alleen de mulderswoning bleef gespaard. image

De laatste eigenaars

[1899-1924] Molenaar Antonius Franciscus Holten is geboren 06.06.1850 Schaijk, overleden 28.05.1924 in Blerick, zoon van Mathijs Holten en Agnes van Poppelen. Hij was getrouwd 26.04.1890 in Sambeek met Wilhelmina Steenbergen, geb.17.10.1860 Oploo, ovl.26.01.1942 Vught. Hij ging in Venlo wonen aan de Zuidsingel (nu Molensingel), als molenaar in de molen van Josephus van der Steen (1838-1916). Van daaruit moet hij de Antoniusmolen hebben zien liggen aan de overkant van de Maas. Na 1897 verhuisde hij met z’n gezin naar die Antoniusmolen Blerick. Hun kinderen:

  1. Agnes Maria, geb.29.06.1891 Venlo
  2. Elisabeth Johanna Hendrika, geb.15.05.1893 Venlo, ovl.20.05.1975 ’s Hertogenbosch; getr. 1929 Maasbree met Leo Victor Houba.
  3. Godefrida Francisca, geb.31.01.1897 Venlo, ovl.06.03.1941 Boxmeer; getr. met Cornelis Hendricus Josephus Huibers
  4. Mathilda Antonia Franciska, geb.12.06.1899 Blerick
  5. [1924-1944] Franciscus Antonius, molenaar, geb.09.05.1901 Blerick, ovl.10.09.1953 Venlo; getr. met Johanna Wilhelmina Jacoba Antonia Lenssen
  6. Henricus Antonius, geb.16.01.1904 Blerick, ovl.12.05.1922 Blerick

Waar de naam Antoniusmolen vandaan komt? Sint Antonius, een van de patroonheiligen van Blerick, is de zeer waarschijnlijke naamgever. Dat juist Antonius Holten de molen overneemt in 1907 is slechts toeval. Wel werd hij in zijn laatste jaren de ‘Meule van Holten’ genoemd.image

imageGoofersmolen

Was oorspronkelijk een houten standerdmolen, de oudst bekende afbeeldingen zijn die op de kaarten van Cornelis Lowis (1677, zie afb. links) en Bleau (1657), zij lag op de hoger gelegen hoek Valeriusstraat en Guido Gezellestraat. Op de kadaster-kaart van 1820 wordt de locatie aangeduid met Maasbree B(2) 856, met als eigenaars Donathe van Meijel c.s.. De oppervlakte van de molen bedraagt 40m² (doorsnede van ruim 7 meter), het bijbehorende weiland is 300m². De familie Meijel uit Venlo verkoopt blijkbaar vóór 1838 aan ene Sauvage de Hennet. Want op 17 oktober 1838 krijgt Willem Linssen, molenaarszoon te Blerick, een volmacht tot verkoop van Charles Bartholomi Dieudonné Sauvage de Hennet (Een rentenier uit Luik, Rozenstraat 469. Hij is de bouwheer van Giesenhof). Acte wordt opgemaakt ten huize van notaris Johan Romuald Clercx in Blerick. Het gaat hier over de verkoop van de water- en windmolen te Blerick gelegen, met huizinge, hof, akker- en weilanden. Als getuigen treden op Jan Mathijs Hendrix en Pieter Gelissen, beiden herbergiers in Blerick. Wie de molen koopt is niet bekend.

imageDe windmolen ontleende zijn naam aan de latere bewoners, vanaf 1898 was de molen in het bezit van Lambert Goofers. Nadat de houten standerdmolen in juli 1911 afbrandde, werd een achtkante Friese poldermolen geplaats op stenen veldmuren. Van het type Bergmolen, achtkante bovenkruier, vlucht van 22,5 meter, 2 koppel maalstenen. In 1936 verkocht Goofers zijn molen aan Gerard Peeters. Op 11 november 1944 bliezen de terugtrekkende Duitsers de molen op. Op 14 november 1945 bood molenaar Peeters diverse onderdelen van de vernielde molen te koop aan, waaronder een ijzeren as. Na drie eeuwen kwam er een eind aan de Goofersmolen.

De laatste eigenaars

[1898-1936] Lambertus Goofers, geboren 15.09.1859 Blerick, overleden 11.05.1948 Blerick, z.v. Jan Goofers en Maria Coopmans. Hij was getrouwd 16.06.1899 met Anna Maria Lormans, geb.15.01.1873 Helden, ovl.25.04.1916, d.v. Godefridus Lormans en Johanna Driessen. Ze kregen samen acht kinderen tussen 1900 en 1910.image

[1936-1945] Gerardus Joannes Hubertus Peeters, koopman; geboren 11.10.1881 Maasbree, overleden 06.10.1959 Blerick, z.v. Pieter Hubertus Peeters en Gertrudis Lambertina Hillen. Hij was getrouwd 21.06.1916 Maasbree met Petronella Elisabeth Kessels (geb.19.11.1888 Helden, 30.10.1966 Horn, begraven in Maasbree).

Veel bleef niet over na de noodlottige elfde november 1944.

Rosmolen

imageEen rosmolen is een molen die wordt aangedreven door een paard (ros). In het grijze verleden hadden sommige boerderijen zelf een rosmolen maar meestal stond er in een dorp een grotere rosmolen, vaak aangedreven door twee paarden. Bijgaand plaatje geeft slechts een voorbeeld.

Landbouwer Matthijs Geurts had in het begin van de negentiende eeuw op de hoek Maasbreesestraat - Hoekstraat in zijn schuur een graanrosmolen, waar hij en zoon Peter tot 1861 graan mee maalden. Het schijnt dat de molen aan ene Johanna (Henriëtte) Lemmens verkocht is, de echtgenote van de later bekend geworden margarine-fabrikant Antoon Jurgens uit Oss. In 1867 verkocht Johanna Lemmens de rosmolen aan de brouwer Gerardus Hillen uit Blerick, die getrouwd was met Catharina Schröder. De rosmolen werd toen gebruikt voor het malen van mout. Zij begonnen ernaast een café, met hun eigen brouwerij.

De laatste eigenaars

[1823-1836] Mathijs Geurts is geboren 14.07.1797 en overleden 02.06.1836 in Blerick, z.v. Thomas Geurts en Agnes Lahaij. Hij trouwde 02.04.1823 in Maasbree met Petronella Verheijen, geb.16.02.1803, ovl.24.08.1831, d.v.Gerardus Verheijen en Sybilla Huijs. Mathijs hertrouwde 27.06.1832 met Joanna Hermans (geb.10.02.1804 Horst, ovl.13.01.1870). Zijn acht kinderen, zes uit (1) huwelijk en twee uit (2) huwelijk:

  1. Gerardus, geb.10.08.1823 (alle niet nader aangegeven feiten vonden in Blerick plaats), ovl.01.02.1888 Grubbenvorst; trouwt (1) 21.01.1854 Grubbenvorst met Agnes Smits; trouwt (2) 28.02.1859 Grubbenvorst met Petronella Relouw
  2. [1836-1861] Petrus, dienstknecht, geb.02.01.1825, ovl.04.07.1907; getr.15.09.1870 met Maria Elisabeth Hubertina Lotzemer
  3. Joannes, dienstknecht, geb.07.01.1826, ovl.10.09.1863; getr.04.05.1859 met Joanna Catharina Nabben, geb.10.02.1832
  4. Anna Maria, geb.15.05.1827, ovl.26.01.1830
  5. Petronella, dienstmeid, geb.01.03.1829, ovl.26.09.1887; getr.26.05.1865 met Franciscus Dorssers
  6. Agnes, geb.11.12.1830, ovl.09.07.1831image
  7. Agnes, geb.05.04.1833, ovl.10.02.1876 Horst; trouwt 26.11.1861 Horst met Joannes Raassens
  8. Peter Jan, geb.18.02.1835, ovl.28.04.1858 Maastricht;

Een zware schaduw valt over de familie. Op 28.04.1858 om 10:00 uur op de Markt voor het stadhuis wordt Peter Jan opgehangen nadat hij door het Provinciaal Hof van Limburg te Maastricht veroordeeld was tot de doodstraf wegens verkrachting en moord op een zesjarig meisje.

Er is erg veel over te lezen op internet en in oude kranten.

[1867-1881] Gerard Hillen, tapper, geboren 23.11.1829 Blerick, overleden 12.05.1881 Blerick, z.v. Jan Hillen en Joanna Reijnen. Hij trouwt 14.05.1861 in Venlo met de weduwe Maria Catharina Hubertina Schreuders, geb.14.03.1825 Venlo. Bij hun huwelijk was hij dienstknecht, zij herbergierster en weduwe van Hendrik Ebus. In 1867 verhuisden zij met hun gezin naar Blerick. Hun kinderen:

  1. Johan Willem Gerard, geb 11.03.1862 Venlo, ovl.11.06.1863 Venlo
  2. Willem Albert, bierbrouwer, geb. 06.06.1864 Venlo, ovl.08.07.1901; getr.21.10.1892 Maasbree met Maria Christina Hubertina Gerards, geb.16.05.1857, ovl.16.03.1922 Blerick.
  3. Alexander Gerard Hubert, geb.25.12.1865 Venlo, ovl.26.05.1867 Blerick
  4. Joseph Hubert, geb.26.03.1867 Venlo , ovl.03.03.1916 Maastricht
  5. Anna Gertruda, geb.04.09.1869 Blerick

Watermeule

imageDe exacte ouderdom van de voormalige monumentale watermolen aan de Hout-Blerickse Molenkampweg 3 is niet bekend, maar in een overeenkomst uit 1443 is er al sprake van een watermolen op deze plek. De molen heeft waarschijnlijk eerst toebehoord aan de Heren van Kessel en ging later over naar het Venlose klooster Mariaweide. De molen was een bovenslagmolen, die zijn activiteiten verrichtte op de kracht van het water van de Springbeek. Het beekwater werd opgespaard in een vijver, die door een sluiswerk kon worden gesloten totdat een voldoende hoog waterpeil was bereikt.

De Watermeule ligt op de Springbeek, aan de landzijde was het gebouw laag, aan de beekzijde hoog met een verval van vier meter. Het gebouw was voorzien van een schilddak met pannen. Aan de voorzijde twee dakkapellen, waarvan een met luiwerk om de zakken op de graanzolder te hijsen. Boven het waterrad was een lessenaarsdak. De lage zijde rustte op een landhoofd, de hoge zijde sloot aan bij het dak van de molen. Hierdoor ontstond een harmonisch geheel, zoals te zien is op bijgaande krantenfoto uit 1955. Twee koppels stenen maalden het graan, terwijl er tevens een kollergang op de molen stond voor het persen van olie uit koolzaad.

In het midden van de negentiende eeuw had de Watermeule twee maalsluizen met elk een bovenslagrad. De molen lag op de linkeroever en vlak langs de muur draaide het eerste rad voor de korenmolen met een middellijn van 3,24m en een breedte 1,35m. image

Daarnaast bevond zich een vaste losschuif, die alleen bij calamiteiten werd geopend. Daarnaast het tweede rad voor de oliemolen met een middellijn van 2,84m en een breedte van 1,19m. De watermolen werd in 1940 stilgelegd. De molen had twee koppels 17er maalstenen (1,50m doorsnede), een koppel blauwe Duitse stenen voor het malen van boekweit en tarwe. En een koppel kunststenen voor het malen van bakrogge en voergraan. Vanaf 1935 installeerde Frans van de Hombergh in het pal tegenover de watermolen gelegen woonhuis een inrichting, bestaande uit een maalstoel met een Deutz-dieselmotor, een mengmachine en een graanreiniger. De molen diende verder als opslag. Na een verwoestende brand in 1976, werd het gebouw gerestaureerd en voorzien van een extra verdieping.image

Tussen 1690 en 1698 woonde Gerardus Verheyen, zoon van Wilhelmus Verheyen en Margareta Willems aan de Watermeule. Hij is gedoopt op 18.01.1664 in Blerick en er begraven op 31.03.1719. Gerardus trouwde op 10.02.1695 in Blerick met Christina Bitsen, dochter van Hendrick Keunen (Bitzen) en Ursula Bitzen. Zij is gedoopt op 14.02.1662 in Blerick en er begraven op 07.10.1734. Zij was een zuster van Maria, de stiefmoeder van haar man Gerardus. Gerardus was 'wacholder stoker' (soort jenever). Hun kinderen, gedoopt in Blerick:

  1. Guilhelmus, ged.19.01.1696
  2. Ursula, ged.26.05.1697
  3. Christianus, ged.07.12.1698
  4. Margareta, ged.06.05.1700 en begraven op 22.10.1736. Margareta trouwde op 06.05.1722 in Blerick met Andreas Linssen in gen Ael, gedoopt op 26.10.1684 in Blerick en er begraven op 07.12.1757. De familie Linssen was afkomstig van pachtboerderij In gen Ael in Blerick, vlakbij hof Ter Heyden gelegen in het Ubroek. Zij werden de volgende generatie molenaars op de Watermeule.
  5. Aldegondis, ged.08.08.1701

In de eerste helft van de achttiende eeuw was Andreas Linssen ingen Ael molenaar op de Watermeule. Hij was getrouwd met Margaretha Verheyen (ged.06.05.1700), zij werd 22 oktober 1736 met drie van haar kinderen in één graf begraven op het kerkhof van de Lambertuskerk. Op 9 september 1738 hertrouwde Andreas Linssen met Wilhelmina van der Schoot (ged.09.05.1706 Baarlo). (Info J.H.G.Linssen - Wijnandsrade@hotmail.com)

imageIn WatWasWaar (zie boven) vinden we dat begin 19de eeuw de Watermeule eigendom was van Donathe van Meijel c.s. (Geboren Venlo 28.09.1807, z.v. Peter Leonard van Meijel en Margaretha Hurstjens). Hij was ook eigenaar van de standaardmolen (de latere Goofersmolen) St.Annakamp in Blerick. Via vererving en koop gingen beide over naar de broers (zoons) Hendrik Mathijs Bruno van Meijel (Venlo 1803-1867), aannemer en Mathijs Hendrik van Meijel (Venlo 1792-1868).

Op 17 oktober 1838 (GA Venlo, Notarissen Blerick; Inv.nr.140)  krijgt Willem Linssen, molenaarszoon te Blerick, een volmacht tot verkoop van Charles Bartholomi Dieudonné Sauvage de Hennet. Acte wordt opgemaakt ten huize van notaris Johan Romuald Clercx in Blerick. Het gaat hier over de water- en windmolen te Blerick gelegen, met huizinge, hof, akker- en weilanden. Als getuigen treden op Jan Mathijs Hendrix en Pieter Gelissen, beiden herbergiers in Blerick. Het gaat hier om de watermolen van Hout-Blerick en de (Goofers)molen in Blerick.

Tussen 1847 en 1856 is de watermeule verhuurd aan Joannes Braekers uit Kessenich. In 1856 werd Joannes Braekers molenaar op de Elisabethsmolen in Nunhem. Veel geluk bracht het hem niet, in hetzelfde jaar overleed zijn vrouw Barbara Seuntjes. Op Sinterklaasdag (06.12.1863) verdronk zijn 10-jarige zoon Jan Jacob Joseph en in 1868 overleed hijzelf, nog een dochtertje Maria Judith achterlatend.

Vervolgens gingen de molens over naar het echtpaar Receveur-van Meijel. Willem Eduard Hubert (Eduard) Receveur (Venlo 1819-1889), koopman, getrouwd Venlo 1 juni 1857 met Maria Carolina Hubertina (Caroline) van Meijel (roepnaam Caroline, Venlo1836-1859), dochter van Hendrik Mathijs Bruno van Meijel en Maria Catharina Carolina van Wijlick. Op 15 juli 1872 liet weduwnaar Eduard Receveur beide molens openbaar verkopen door notaris Clercx in Blerick.

Het eerste lot betrof de watermolen (graan-en oliemolen) in de Molenkamp, met woonhuis, tuin en bouwland te Hout-Blerick. Nieuwe eigenaar werd Karel Nefkens (1828-1910), molenaar te Sevenum, voor 6000 gulden. Het tweede lot, de standaardmolen te Blerick, ging voor 3000 gulden naar Jan Goofers, koopman in Blerick.

imageKarel Nefkens en zijn vrouw Hendrina Beterams (1826-1900) vestigden zich met hun drie kinderen in Blerick. Zoon Leonard werd steenfabrikant in Blerick, en Henri was koopman van beroep. Hun dochter Anna (1872-1949) werd in 1904 de Watermeule toegewezen. Zij trouwde met de molenaarsknecht Frans van den Hombergh (1876-1916) uit Velden, die haar vader had aangenomen. Samen kregen ze zeven kinderen, hun vijfde kind Sjraar (ook wel Sir) koos voor het molenaarsvak. Na het overlijden van zijn vader hield eerst moeder Anna Nefkens en een aantal knechten de molen draaiende, terwijl Sjraar het vak elders leerde. Vanaf 1925 nam hij de Watermeule over. In 1956 werd hij eigenaar, acht jaar later werd de vervallen Watermeule verkocht aan de Venlose bankdirecteur Gerardus Petrus Antonius Gussenhoven.

Genealogie Linssen

Andreas Linssen (ingen Ael),ged. 26.10.1684, ovl.07.12.1757, z.v. Laurentius ingen Ael, akkerman en molenaar op de Watermeule, en Margaretha Sanders. Hij trouwde tweemaal, (1) op 06.05.1722 met Margaretha Verheijden, ged.06.05.1700, ovl.22.10.1736 samen met drie kinderen, waarschijnlijk stierven ze aan builenpest. Hun kinderen:

  1. Laurentius, ged.14.04.1723, ovl.22.10.1736
  2. Gerardus, ged.04.12.1724, ovl.13.09.1791; trouwde 18.05.1760 Aldegondis Welles
  3. Catharina, ged.03.09.1726, ovl.26.04.1793; trouwde 10.06.1749 Gijsbertus Hoefnagels
  4. Petrus, ged.29.06.1728
  5. Aldegonda, ged.10.02.1730, ovl.22.10.1736
  6. Margareta, ged.15.10.1731, ovl.21.10.1789; trouwde 21.04.1762 Jacobus Hendrickx
  7. Jacobus, ged.28.04.1733, ovl.26.05.1807; trouwde 13.02.1763 Maria Gubbels
  8. Cornelius, ged. 27.04.1736, ovl.22.10.1736.

Andreas hertrouwde (2) 09.09.1738 met Wilhelmina van der Schoot, ged.09.05.1706 Baarlo, ovl.01.04.1764; hun kinderen:

  1. Andreas, ged.30.11.1738; jong ovl.
  2. Petronella, ged.26.04.1740, ovl.06.01.1815 Grubbenvorst; trouwde 02.05.1765 Michael Eelbours
  3. Laurentius, ged.13.06.1743, ovl.01.10.1813; trouwde (1) 13.04.1769 Elisabeth Gubbels; trouwde (2) 30.11.1775 Elisabeth Verheyen
  4. Andreas, geboren op de Watermeule; ged. 05.12.1747, ovl.01.07.1807; trouwde 16.01.1777 Helena Spee (1751 Baarlo-1826; zie testament). Hun kinderen:
    1. Andreas (1778-1779)
    2. Gertrudis (1780-1862), getr. 1829 met Jan Mennen
    3. Andries (1783-1854); getr.(1) 1809 met Maria Gertrudis Peeters en (2) 1814 met Maria Agnes Peeters.
    4. Petronella (1787-1823 Venlo); getr. 1818 Venlo met Jan Martinus Peuten, hovenier (1767 Venlo-1823 Venlo); beiden ovl.vóór 1828; drie kinderen Hendrik, Andries, Pieter.
    5. Willem (1793-1852), getr. 1823 met Petronella Peeters

De drie kinderen verschijnen voor de rechtbank Roermond 8 maart 1828 (GA Venlo, Notarissen Blerick; Inv.nr.140):

  • Andries Linssen akkerman, Willem Linssen akkerman, Gertrudis Linssen, alle drie in de gemeente Maasbree wonend;
  • In gemeen bezitten met Hendrik, Andries en Pieter Peuten, minderjarige kinderen van wijlen Martin Peuten en wijlen Petronella Linssen, in de Godshuizen van Venlo aangenomen;
  • Een huis, met stal, schuur, boomgaard, tuin en akkerland te Blerick; grootimage omtrent 47 vierkante roeden, 58 ellen (ca. 0,5 hectare). [1 roede = 100 ellen = 100m²]
  • Ze willen het openbaar verkopen en machtigen daartoe notaris Lebrun in Kessel.
  • Voogd van de kinderen Peuten is Willem Conraets, directeur van het postkantoor, regent van de Godshuizen te Venlo.

Momenteel is de watermeule van Hout-Blerick een rijksmonument (Rijksmonument nr: 37205)

donderdag 12 november 2015

Vechte veur ut gelauf

Op dit moment ein ‘hot item’ det idderein vervult met aafschuw!! We dinke metein aan die jônges die heej geronseld waere um in Syrië te gaon vechte veur eur gelauf. We zeen de verschrikkelikke beelde bijna rechstreeks euver de tillevisie. Hoe zulle die straks truuk kômme. Doezend ‘waorum’ vraoge bliëve onbeantwoord. Maar 150 jaor geleeje stônd d’r auk al unne oproôp in ut Venloosch Weekblad um te gaon vechte veur ut gelauf. Paus Pius IX reep katholieke jônges op um zich te melde as zouaaf in zien leger! Auk zes Bliërickse jônges ware d’r beej. Daor woel ik waal wat miër euver weite!!

Op 12.01.1867 doet het Venloosch Weekblad een oproep aan jonge katholieke mannen om zich te melden als zouaaf in het leger van Paus Pius IX. Om zouaaf te kunnen worden moest wel aan een aantal voorwaarden voldoen: men moest katholiek zijn, een bewijs van goed gedrag hebben (afgegeven door de pastoor), medisch goed gekeurd zijn door een dokter, minstens 18 jaar zijn, ongehuwd zijn en geen kinderen hebben, je voor een half, twee of vier jaar aan de krijgstucht willen onderwerpen en een bewijs hebben dat je vrijstelling van militaire dienst had of de militaire dienst vervuld had (afgegeven door de burgemeester). De zouaaf werd aangesproken op zijn geloof en de overtuiging voor een rechtvaardige zaak te vechten. Hun strijdkreet was: ‘De zaak des Pausen is de zaak van God!’. Toch is er nog een belangrijke reden geweest om dienst te nemen. Men hoopte dat indien men met roem overladen thuiskwam dan zijn maatschappelijke en sociale positie aanmerkelijk zou kunnen verbeteren. Een zestal Blerickse jongens gaven gevolg aan de oproep, vijf hebben we kunnen traceren. Hun ongewisse ‘Roomse reis’ startte in klooster Sint-Louis in Oudenbosch voor een paar dagen inleiding, voordat men in Brussel na een militaire keuring het ‘Feuille d’enrôlement’ (inschrijvingsformulier) tekende. Per trein trok men dan naar Marseille en vandaar met de boot naar Rome. De ellende tegemoet!

De Blerickse zouaven

imageJan Hermkens (1839-1902), zoon van Peter Jacobus Hermkens en Petronella Houba. Hij was getrouwd met Gertrudis Peeters (1844-1926), ze kregen acht kinderen, waarvan er drie jonge overleden. Ze woonden Pontanusstraat 1, hij was slager, veehandelaar en had daarnaast ook nog een café. Op 26.06.1869 bracht het Venloosch Weekblad dat Jan Hermkens na een tweejarige diensttijd is teruggekeerd, zie foto rechts.

Johan Hubert Schell (Tegelen 1843-1935), zoon van Mathis Schell en Sibilla Catharina Nicasuis. Johan Hubert trouwde in 1874 in Hochemmerich (D) met Agatha Hendrina Feijen (Tegelen1853-Blerick 1922). Hij was vóór 1881 pannenbakkersbaas in Bemmel, daarna voerman in Groesbeek en vanaf 1885 in Blerick. Hij werd op zijn negentigste verjaardag (23.11.1933) voor de Katholieke Illustratie gefotografeerd. Als oudste inwoner van Blerick, in zijn oude zouavenpak met de Pauselijke onderscheiding Bene Merenti.

Antonius Huijs (1844-), zoon van Gerard Huijs en Aldegondis Vaessen. Vertrekt 12.04.1867 samen met Jacobus Wilders naar Rome, en keert in mei 1869 weer thuis. In de krant staat: ‘Donderdag j.l. keerde A.Huijs, een der voor twee jaren uit Blerick opgetreden Zouaven herwaarts, zijn medemakker onder den lommer der St.Pieterskerk begraven en buiten twijfel in ’s Hemels Eden verwelkomd, nalatende.’ Antoon Huijs wordt door de Liedertafel (mannelijk zangkoor) van Hout-Blerick verwelkomd. Hij kreeg van paus Pius IX het Mentanakruis Fidei et Virtuti als zouaaf 2e klasse [15.02.1868]

Jacobus Wilders (Velden 1847-onbekend), zoon van Franciscus Wilders en Anna Margaretha imageHeldens. Zijn moeder overlijdt in 1857 en zijn vader in 1865. Hij vertrekt 12.04.1867 samen vanuit Blerick met Antoon Huijs naar Rome, en keert waarschijnlijk niet terug, verdere gegevens ontbreken.

Louis Grubben (1851-1905), zoon van Gerard Grubben en Maria Catharina Gubbels. Hij was landbouwer en trouwde in 1872 met Hendrina Keunen (1851-1934). Op 11.01.1868 wordt de behouden terugkeer van de zouaaf Louis Grubben gemeld, zie rechts.

Wat zijn zouaven?

In de eerste helft van de negentiende eeuw ontstond in Italië een sterk nationaal bewustzijn dat tot uiting kwam in een streven naar staatkundige eenheid in het land. De vele staatjes wilden zich verenigen in één Italië. Dit betekende een gevaar voor de onafhankelijkheid van de Kerkelijke Staat, waarvan de Paus het hoofd was. Victor Emmanuel II, koning van Sardinië, veroverde in 1860 een gedeelte van het pauselijk gebied, dat het midden van Italië besloeg. Sicilië en Zuid-Italië sloten zich na een succesvolle expeditie van vrijheidsheld Garibaldi hierbij aan. Zo ontstond het Koninkrijk Italië met Turijn als voorlopige hoofdstad. Paus Pius IX behield nog slechts Rome met omgeving, het zogenoemde Patrimonium Petri. Hij begreep dat hij een sterker leger nodig had om zijn grondgebied te verdedigen.

De Paus richtte daarom een oproep tot de katholieke jongeren in de wereld om hem te hulp te komen. Onder leiding van een Franse generaal werd het ‘Regiment der Pauselijke Zouaven’ opgericht, waarin vrijwilligers uit diverse landen dienst namen. De zouaven werden aldus genoemd naar een dappere inheemse stam in Algiers, die zich aan de Fransen had onderworpen en waaruit een keurkorps van het Franse leger was gevormd.

Met ruim 3.000 man vormden Nederlanders het grootste contingent. Het enthousiasme in katholieke kring was hier nog groot, in tegenstelling tot andere landen. Oudenbosch was in de jaren 1864-1870 het voornaamste verzamel -en vertrekpunt van de aspirant-zouaven vanuit Nederland. In 1870 bezette het Italiaanse leger het overgebleven deel van de Kerkelijke Staat.

De eenheid van Italië met Rome als hoofdstad was een feit. De Paus trok zich als vrijwillige gevangene terug in het Vaticaan. De zouaven verlieten de Italiaanse bodem. [zie website: Zouavenmuseum]

Mentana

imageTussen 1861-1866 vochten de zouaven voornamelijk tegen de soldaten van de beroemde Giuseppe Garibaldi (1807-1882). Ondanks hun volledige toewijding waren zij niet opgewassen tegen de Italianen. In 1867 kreeg de paus steun van de Franse keizer Lodewijk Napoleon III (1808-1873). Een gecombineerd leger van Fransen en zouaven brachten Garibaldi’s soldaten een zware nederlaag toe tijdens de Slag bij Mentana (03.11.1867) in datzelfde jaar. Een monument ter nagedachtenis van de gesneuvelde zouaven werd opgericht door Pius IX op de begraafplaats Verano te Rome.

Veel Nederlandse katholieken hadden geen idee van wat hen te wachten stond in Italië. Succesverhalen zoals overwinning van bij Mentana werden gretig gelezen door katholieke jongeren. Het idee dat er eer verworven kon worden op het slagveld gaf een sterk vertekend beeld van de harde realiteit. Het waren voornamelijk zouaven die aan de frontlinie vochten. Bij Mentana leden zij dan ook de zwaarste verliezen. Bovendien waren de leefomstandigheden voor de zouaven in Rome erbarmelijk. Ziektes waren vaak een grotere vijand dan de Italiaanse soldaten.

Een koude ontvangst

In 1870 trok Frankrijk haar strijdmacht uit Rome terug voor een oorlog tegen Pruisen. Datzelfde jaar nog viel het Franse keizerrijk uiteen na een desastreuse nederlaag bij Sedan. Zonder de Franse steun was het einde nabij voor de Pauselijke staat. Op 20 september 1870 viel Rome na verschillende aanvallen van het Italiaanse leger. De overgebleven zouaven werden gevangen genomen en uiteindelijk huiswaarts gestuurd.

De meeste Nederlandse zouaven keerden na de val van Rome terug naar Nederland. Velen van hen raakten na aankomst echter hun staatsburgerschap kwijt. De Nederlandse regering oordeelde namelijk dat zij hadden gediend in een vreemde krijgsdienst. In tegenstelling tot de reactie van de overheid werden de Nederlandse zouaven als helden ontvangen door de katholieke gemeenschap. Groot was de achting voor de zouaven, en tot hun dood droeg men de trots met zich mee zoals blijkt bij het overlijden van een van de laatsten der zouaven.

 

Oud-Zouaaf J.Schell te Blerick overleden

imageVrijdagnacht omstreeks 4 uur overleed te Blerick de oud-zouaaf J. H. Schell. De oud-zouaaf J. Schell werd geboren te Tegelen den 23 Nov. 1843. Hij behoorde tot een der weinige overlevenden, die eens, meer dan een halve eeuw geleden, in jeugdig enthousiasme en geestdrift optrokken naar de Eeuwige Stad en hun wapens en leven in dienst stelden van Paus Pius IX ter bescherming van liet Patrimonium Petri tegen de rooversbenden van Garribaldi. Hoewel dhr. Schell toch bijna de volle zwaarte van een eeuw te dragen had, was hij in Blerick een welbekende, die men dagelijks in gezelschap van zijn hond een wandeling zag maken door de straten en bij voorkeur langs de Maas. In November van verleden jaar vierde hij nog onder groote belangstelling zijn 91sten verjaardag en het leek de meesten of deze oude man niet kon verslijten, zoo opgeruimd en flink zag hij er nog uit. Deze flinkheid en opgeruimdheid heeft hij trouwens tot zijn laatste dag bewaard. Een lichte verkoudheid deed zijn zoon, bij wien hij reeds jaren inwoont, besluiten om een dokter te raadplegen. Hoewel de oude man er oogenschijnlijk gezond uitzag, adviseerde Dr. Vos om hem maar van de laatste Sacramenten te doen voorzien. Voorzichtig deelde hij dit den oud-zouaaf mede en trachtte hem nog gerust te stellen. Dit was echter overbodig. Met een glimlach hoorde hij hem aan en zei: ‘Wij, oud-zouaven zijn niet bang voor den dood.’ Met volkomen helderheid van geest ontving dhr. Schell donderdagavond de laatste H.H. Sacramenten der stervenden. Hoewel toen nog niets op een naderend einde wees, overviel hem plotseling een benauwende hoestbui, die zijn krachten schijnen uitgeput te hebben. Tegen 4 uur gaf hij kalm en zacht den geest. Dhr. Schell was begiftigd met de pauselijke onderscheiding Beni Merenti. De plechtige begrafenis zal plaats hebben in die St.Anthoniuskerk te Blerick op Maandag a.s. om half tien. Na het overlijden van dezen oud-zouaaf zijn er in Limburg nog slechts 2 oud-zouaven overgebleven. [Limburger Koerier, 16.02.1935]

Ik wil neet oordeile euver goôd en kwaot, zuu neet dörve um de zouave te vergeliëke met wat d’r noow gebeurd. Ik vind allein det ôzze zeuns noeijt môtte gaon vechte veur wae dan auk, en al gaar neet veur welk gelauf dan auk.

Maar ja, wae bin ik? En is ut noow eine anderen tiëd?

donderdag 5 november 2015

Ik ruik stront . . .

Soms kan ik niet slapen en lig ik na te denken. ‘Naarmate je ouder wordt ga je steeds verder terug in de tijd’, zegt Marijke wel eens tegen me. Dat zal dan wel, maar vannacht lag ik te bedenken dat de jeugd van tegenwoordig opvallend weinig buiten speelt. Wij hebben een prachtig onderhouden speelveld voor de deur, maar ik zie er bijna geen spelende kinderen. Nou, dan was dat vroeger bij ons in de Leeuwerikstraat toch anders.

imageNaast mijn ouderlijk huis in de Leeuwerikstraat 13 lag een braak liggend stuk grond, later zijn hier vier huizen op gebouwd. Tussen 1949 en 1961 was dit voor ons een ideaal speelterrein, het Liëuweriksveldje. Recht tegenover aan de andere kant van de straat lagen ook nog eens de puinhopen van twee in de oorlog gebombardeerde huizen. De overgebleven kelders, trouwens het hele totaal overwoekerde veldje vormde een niet zo veilig maar altijd uitdagend alternatief. Als ik uit school kwam had mijn moeder een boterham klaarliggen naast de onvermijdelijke‘ouwe’ kleren. Snel werden de kleren gewisseld en met de boterham op de vuist vloog ik naar buiten. Meestal was ik de eerste, maar het duurde niet lang of een groepje jongens en een enkel jongens-meisje holde toe. ‘Wat gaan we doen?’, was de geijkte eerste vraag. Er waren alternatieven genoeg, soms seizoensgebonden en soms afhankelijk van het aanwezige aantal waren we er snel uit. Waren er genoeg, of hadden we ‘die-van-de-Pepijnstraat’ uitgedaagd, dan werd er gevoetbald. De steigerplanken van aannemer Verstraelen werden gepromoveerd tot doelpalen, vier trottoirtegels vormden de hoeken van het terrein. Er waren minimale regels, niet met de hand aan de bal, drie corners ‘penaltie’, en geen vaste maar vliegende ‘kiep’. En al stond je met tien doelpunten vóór, die het laatste doelpunt maakte had gewonnen. Het ging er altijd ongenadig hard aan toe, ik kan me niet herinneren dat ik in die tijd geen blauwe plekken of niet m’n knieën kapot had. En als ik naar binnen geroepen werd was het eerste wat mijn moeder zei : ‘Maar jông, wat zie je er weer verschrikkelijk uit . . .’.

Tegen de tijd van Sintermerte werd er ‘gewieriks’ en vuurtje gestookt. Iedereen maakte een wierikspot, een leeg conservenblik waar met een grote spijker gaten waren geslagen in de bodem. Door twee tegenover elkaar liggende gaatjes in de rand werd een staaldraad gehaald en het feest kon beginnen. Als de wierikspot goed brandde werd er een aardappel in gepoft. Naarmate de winter genadeloos de dagen kortte, konden we op tijd beginnen met verstoppertje spelen. Het was immers vroeg donker, waardoor het verstoppen wat makkelijker ging. Na het avondeten mochten we nog even naar buiten, maar wel niet meer smerig maken, Dus dat werd dan ‘regenpijp verwisselen’ of ‘schipper mag ik overvaren’. Hier deden die arme meisjes, die net klaar waren met de afwas, ook mee.

Als ik terugdenk aan die periode, blijken er toch een paar gebeurtenissen scherp te zijn blijven hangen. Een enkele keer hield iedereen plotseling even stil bij het ‘pertieke voetbal’. Iemand pakte de bal resoluut op en iedereen keek richting Smeliënstraat, waar een prachtig meerstemmig gezang vandaan kwam. Aan de Smeliënstraat woonde de familie Rijs, op een gegeven moment zongen er wel zes gezinsleden bij Orpheus. Met name Ernest en Lenie kan ik me nog herinneren. Wat konden die mooi zingen. Langzaam en plechtig liepen we naar de draad die het Liëuweriksveldje scheidde van de tuin van Rijs. Die wilde voetballertjes vleiden zich in het gras en luisterden met open mondjes naar dat geweldige‘a capella-gezang’. Nooit heb ik mooier horen zingen, en natuurlijk moest ik daarna ook bij het koor. In de kerk heb ik zelfs nog solo mogen zingen samen met Piet Theeuwen, Frans Janssen en Matje van de koster. Maar lang heb ik dat niet volgehouden, te weinig talent en onstuitbare liefde voor atletiek.

Een deel van het Liëweriksveldje werd ingenomen door timmerman-aannemer Verstraelen. Heel uitdagend lag daar dat steigermateriaal, dat gele bouwzand en zo af en toe stond er zelfs een betonmolen. Vooral in vakantieperiodes konden we daar niet van af blijven. Wat wil je, als je een onderaardse keet wil bouwen! Er werd een grote kuil gegraven, wel niet dieper dan het grondwater (!!). Wachten tot Verstraelen er even niet is en dan vlug een dak maken van steigerplanken, zand erover en we zaten lekker spannend droog.

imageIn de Pepijnstraat woonde ene Toën Steegs, hij was wat ouder als ons en ook wat aparter. Hij had de ambachtsschool gedaan, vervolgens de MTS en zat toendertijd op de HTS. Later heeft hij deze opmars nog doorgezet met de TH. Dat was een echte techneut. Hij had ook van die hobbies, waar wij in de verste verten nog niet aan dachten. Zo schilderde hij ook een beetje surrealistisch, en wij moesten dan raden wat hij geschilderd had. Zo kwam hij eens trots met een doek, dik onder de zwarte verf met twee opvallende witte stippen. ‘Wat is dat’, vroeg Toën. Wij pakten het nog natte doek aan en bekeken het vanuit verschillende invalshoeken en gaven het door aan de volgende. Nadat iedereen schouderophalend nee had geschud, riep hij heel trots ‘de neger in de nacht’, en liep triomfantelijk zegevierend naar huis. Onder zijn deskundige leiding hebben we ook een keer een heuse bovengrondse keet gemaakt met dat steigermateriaal van Verstraelen. Geweldig, en het hele geval steunde in het midden op slechts één balk. Op het einde van de dag zaten we héél trots na te genieten van ons immense bouwwerk. En Toën was alweer naar huis, op weg naar zijn volgend project. Ons een beetje bezorgd achterlatend. Wat als Verstraelen dat ziet, het staat tenslotte duidelijk zichtbaar boven de grond. Ik woonde naast het Liëuwerikveldje, sterker nog, als ik uit mijn slaapkamerraam keek had ik uitzicht op onze keet. ’s Avonds hoor ik gestommel op ons veldje. Potverdomme, ik zie Toën met een touw in onze keet verdwijnen. Even later komt hij weer naar buiten en trekt wild aan dat touw. Wat een vervelende vent, wat een rotzak, die wil onze keet vernielen. Maar gelukkig lukt het niet, want hij verdwijnt weer in de keet. Na enige tijd beweegt de keet lichtjes en opeens ‘Krraaaaakkkk . . . ‘. Het hele machtige bouwwerk stort als een kaartenhuis in elkaar. Het wordt stil en een van de planken begint een beetje te wiebelen en er komt een onheilspellend geluid onder vandaan‘Godver . . potver . . potvernondedjuu’. Toën schravelt zich onder de steigerplanken vandaan, waarbij hij voorzichtig zijn geleerde en pijnlijke schedel betast.

imageEr woonde er ook eentje in de Pepijnstraat, die af en toe wel eens naar ons kwam kijken. Zomaar stom toegapen, hij wilde nooit meedoen, misschien ook wel goed. Dat was er eentje die zeker niet het buskruit had uitgevonden. Daarbij had hij ook nog een lichtelijk spraakgebrek. Op zekere dag stond hij ook weer oenig toe te kijken, toen we weer bezig waren met onze graafwerkzaamheden. We voelden ons verplicht toch maar iets tegen hem te zeggen: ‘Hallo Piet, heb je een nieuwe broek aan?’. ‘Ja, mijn moeder heeft een poepbroek voor me gemaakt’. Voor degene die het nog niet doorheeft, hij bedoelde zo’n wijde pofbroek. Ik vond dat verschrikkelijke ondingen, maar sommigen van mijn leeftijdgenoten waren er toch toe veroordeeld. ‘Een poepbroek? Je bedoelt zeker een drollenvanger’. Zo werd hij door de tegenstanders van die afgrijselijke bollige mode immers genoemd. En Piet knikte heftig, en bleef schaapachtig met zijn handen op de rug onze vorderingen volgen. ‘Heb je d’r al eens in gepoept?’, probeerde er eentje vanuit de kuil. ‘Nee, maar als het gebeurt wordt ie wel keurig opgevangen’, vervolgde de ander. Piet voelde zich ineens niet meer zo prettig, haalde zijn handen vanachter de rug vandaan en begon zenuwachtig zijn broek op te trekken. Even later: ‘Ik ruik stront . . .’, probeerde er weer eentje vanuit de kuil. ‘Ik ben het niet’, vervolgde zijn graafmaat. ‘Piet, jij hebt toch niet . . ‘. ‘Neehee’, zei Piet en voelde voor alle zekerheid aan zijn pofbroek. Na enige tijd moesten we hoognodig weer even uitrusten op onze schoppen, Piet stond nog steeds sullig naar ons te kijken. ‘Piet, je kunt me wijsmaken wat je wil, maar ik ruik duidelijk stront . . .’. Piet schudde overdreven met zijn hoofd. Maar de twee rotzakken gaven niet op: ‘als wij twee het niet zijn dan moet Piet zijn drollenvanger als wandelend schijthuis hebben gebruikt!’. Die arme Piet heeft het niet meer en kijkt tot op het bot vernederd op ons neer. Heel langzaam verdwijnt zijn rechterhand in de broek, hij spreidt een beetje zijn beentjes zodat hij er diep genoeg in kan. Nog voorzichtiger haalt hij zijn hand weer eruit en brengt die naar zijn neus. ‘Potverdommese vetzak, je hebt er echt in gescheten . . .’. Piet greep zijn te wijde pofbroek met beide handen en holde wijdbeens over het gevaarlijke terrein aan de overkant naar huis. En twee rotzakken gierend van het lachen rollend over de grond achterlatend.

‘Ooh jee, ik zie dat het inmiddels alweer twee uur is in de nacht, en ik heb mijn waar gebeurde verhalen weer aan jullie toevertrouwd. Ik ga naar bed, welterusten . . . .’