Het is 1928,
het jaar dat mijn vader en moeder elkaar leren kennen. Ze werken allebei bij
Karel Lengs & Zonen, een fabriekje dat Lenco rijwiellantaarns en
metaalwaren maakt in Tegelen. Mijn moeder maakt er rijwiellampjes, en m’n vader
is bankwerker. Het kan niet anders, het moet liefde op het eerste gezicht zijn
geweest. Die 19-jarige blonde jongeman uit de Broekstraat in Blerick, en dat
knappe 17-jarige meisje uit de Hoogstraat in Tegelen. Piet en Tuut, het begin
van een meer dan een halve eeuw durende harmonieuze relatie. Ze vormen een
onafscheidelijk liefdevol paar dat met wederzijds respect en elkaar steunend de
komende crisisjaren en de Tweede Wereldoorlog zal doorstaan. In december 1928
kan Piet zich verbeteren, en gaat aan de slag als revolverdraaier[1]
bij NV Pope’s Metaaldraad-Lampenfabriek aan de Mercatorstraat in Venlo. En Tuutje
gaat mee, zij gaat bij de Pope lampenvoetjes monteren. Tuutje helemaal te voet
uit Tegelen, en Piet komt met de benenwagen uit Blerick. Mijn moeder vertelt heel
opvoedkundig hoe ze ‘voor-het-eerst’
met de trein naar Eindhoven moet voor een opleiding. ’s Morgens heel vroeg op
klompen en in baaienrok over de Tegelseweg naar het station in Venlo. Ze is op ‘snippenäörke’ vertrokken, alleen de
kerkklok kent de tijd en de stoomtrein wacht op niemand. Ze moet iets verzinnen
en besluit in Venlo een weg binnendoor te nemen over de Sloot. Aan de
achterkant van het spoorwegemplacement aangekomen, klimt ze over het hoge hek
en bereikt net op tijd dwars over de spoorrails het station. ‘Dat jullie dat maar nooit doen’,
besluit ze met opgestoken wijsvinger haar relaas. De komende tijd lopen ze samen
elke dag een stukje met elkaar over, van de Mercatorstraat tot de Roermondse
poort. Dwars door de stad, soms even knuffelen in een portiekje, er groeit iets
moois. Op 1 maart 1930 trouwen Piet Titulaer en Tuut Orval. Voor iedereen
zomaar een echtpaar, voor mij 'n altijd blijvend sprookjeshuwelijk.
Het is 1957,
ik mag bij atletiekvereniging Festina. Iedere dinsdag- en donderdagavond is er sprint-,
spring- en werptraining op dat sompige veldje, dat ingeklemd ligt tussen de
voetbalvelden van SVB en VCH in ‘t Saorbrook. En iedere zondagmorgen is er
looptraining vanaf de Pope in Blerick. De hoofdingang ligt dan nog aan de
Ampèrestraat, en wij wonen in de Leeuwerikstraat. Dus 10 minuutjes goed
doortrappen over de Spoorstraat en de Sint Annaweg met de fiets, en je bent er.
Ik ben altijd veel te vroeg en sta bij het poortje te wachten. Dat ligt tussen
die twee grote poorten in, bij dat halfronde tuintje met vaalrose rozen. De
portiersloge is leeg, waarschijnlijk maakt hij zijn ronde door de
fabriekshallen. Het wordt snel drukker bij het poortje, sommigen al in hun trainingsspullen,
anderen met de sporttas onder de drager. Daar komt de portier aan met zijn
grote bos met sleutels. Keurig in zwart pak met opgewreven koperen knopen, met
een bijpassende zwarte pet. Ik heb ze intussen allemaal leren kennen, zoals die
jongere man die meteen door loopt en voor ons het poortje open maakt. Maar ook die
ouwere dikke die heel ergerlijk eerst de portiersloge in gaat. ‘Dat doet die altijd’, zegt onze trainer
Frits, ‘en zeg er maar niks van, want dan
laat ie je nog langer staan’. Die dikke heeft vandaag dienst, tergend
langzaam draait hij met die grote sleutel het poortje open. ‘Maar rustig aan, en geen rotzooi maken’,
zegt die dikke. ‘Goedemorgen. Kom op
jongens, netjes achter elkaar naar binnen’, zegt Frits voor ons totaal
overbodig. Maar alleen bedoeld om die dikke wat te moeke. We mogen ons omkleden in de kleedkamer op de kop van hal A,
het is er altijd warm. Je ruikt die goedkope zeeplucht, vermengd met plastic-
en olie-geurtjes uit de fabriek. In de kleedruimte met gele vloertegeltjes
staan een aantal rijen smalle twee-meter-hoge metalen kasten, met elk een
hangslot, voor iedere arbeider één. En tegen de buitenramen een hele rij vaste
wastafels. De onderste ruiten zijn van matglas, om voor enige privacy te
zorgen. Ook zijn er twee douches, die hebben wij thuis nog niet. Als Frits in
zijn handen klapt en ‘kom-op-jongens’
roept, kan de looptraining beginnen. In gezamenlijk tempo draven we door de
Wielder naar de Scheetberg. Daar doen we oefeningen en wordt de groep gesplitst
in de grote en de kleine wachtpost. De eerste groep loopt ca. 6 kilometer, de
tweede groep zeker het dubbele. Ik kies altijd voor de kleine wachtpost, en
verheug me nu al op dat partijtje rugby dat straks gespeeld wordt.
Het is 1970,
ik heb gesolliciteerd bij de Pope. Na een mislukte en verkeerde keuze voor een
officiersopleiding, gevolgd door een vastgelopen carrière bij de Heidemij
spreekt die advertentie in de Venlose krant me wel aan. De Pope is op zoek naar
een enthousiaste technische
voorcalculator met doorgroeimogelijkheden. Ik word uitgenodigd voor een
eerste sollicitatiegesprek. Tot mijn grote verbazing moet ik me melden in de
Keltenstraat in Venlo. Ik weet het nog als de dag van gisteren, ik ben best wel
zenuwachtig. Maar dat duurt niet lang, want ik heb een afspraak met een heel
nerveus druk pratende Bertus ter Voert en een introverte zwijgende drs. de
Bruïne. Heel gek, nerveuze mensen hebben altijd een rustgevende uitwerking op
mij. Het wordt een prettig gesprek en ik mag de tweede ronde in. Ditmaal moet
ik me melden op het spiksplinternieuwe hoofdkantoor aan de Edisonstraat in
Blerick. Een vriendelijke secretaresse verwijst me naar een lichtbruin gelakt houten
zitje tussen groene palmen. Maar ik hoef niet lang te wachten. Een dikke man
met lichtgrijs kostuum met donkere strepen komt me ophalen. De man heeft een
vuurrood hoofd met van die weelderige grijs-rode krullen er boven op. Hij praat
wat geaffecteerd bekakt Venloos, zijn tanden lijken wel een fors maatje te
groot uitgevallen. Zijn broek hangt overduidelijk te hoog opgetrokken aan twee
bretels, boven die dikke buik. Ik moet glimlachen, het lijkt wel dat hij een enorme
grote gulp heeft. ‘Goeiemorge jungske,
kom jij bij de Pope werken?’, zegt de man heel joviaal. Hij geeft me de
hand en zegt: ‘Leurs’. Ik ben keurig
opgevoed en antwoord: ‘Jan Titulaer,
meneer, aangenaam’. Het blijkt een geweldige man, hij vertelt me de hele
historie van de Pope, legt uit wat van een toekomstig technisch voorcalculator
wordt verwacht, wat die groeimogelijkheden inhouden en schuift en passant een
briefje met mijn eerste jaarsalaris onder mijn neus. ‘Denk er maar over na’, zegt hij, ‘je kunt 1 april beginnen’. En dat blijkt geen aprilmop. Meneer
Leurs is een echte personeelsman, een echte Pope-man, hij houdt woord en
begeleidt me heel consequent bij m’n eerste doorgroeimogelijkheden. Overigens
wordt hij vaker in de fabriek 'Leures' genoemd, en ook wel 'GG' (grote gulp).
Misschien wel logische inkoppers, maar ik heb dat nooit gedaan. Bedankt meneer
Leurs.
Ik heb er 35
jaar met veel plezier en enthousiasme gewerkt, en ik durf me nog steeds met onverholen
trots unne Pope-mins te noemen. Tot
mijn vervroegd pensioen in 2005 nooit een dag met tegenzin naar m’n werk
gegaan. En nu werkt m’n jongste zoon er alweer heel wat jaartjes, maar daar
moet hij zelf maar wat over vertellen.
Dit is wat ik heb met de Pope. Natuurlijk is mijn verhaal niet
uniek, want er zijn heel wat families uit de regio die diverse generaties op de
Pope gewerkt hebben. Nu heet ‘t Belden Wire & Cable, vroeger was het de
Pope, toen liefdevol de Pit genoemd. In 1889 begonnen in Venlo, na de oorlog
geleidelijk verhuisd naar Blerick. Een verbindende factor voor Venlo en Blerick.
Een verbindende factor voor de mensen uit de stad en mensen uit ’t dorp.
[1]
Revolverdraaibank: gebruikt voor het vervaardigen van series gelijkvormige
stukken. Principieel een universele draaibank maar met een beitelhouder voor
soms wel 8 gereedschappen die je kunt ronddraaien (zoals bij een
trommelrevolver).