zondag 20 december 2015

Een drijvend fort [1586]

De tachtigjarige oorlog was een tachtigjarig drama, ook voor Blerick. Dat blijkt wel als we er gewoon ’n paar jaartjes om 1586 uit lichten. Pontanus, Keuller, Strada, Peeters en vele anderen hebben erover geschreven. Ik heb ze nog eens doorgelezen, ik heb het nog eens opgeschreven, ik heb er zelfs over gedroomd! Er waren eens drie Bliëricksen, waaronder twee schepenen, die me bij de hand namen, 430 jaar terug in de tijd. Wullem Cupers, Lei Bitzen en Peter Linssen fluisteren er af en toe tussendoor. Vertellen ze allemaal precies zoals het was? Nee, maar ik heb het beleefd als een historische roman, dat gun ik jullie ook.

Beste Bliërickse mensen
Het verdrag van Venlo van 7 september 1543 bezegelde het einde van de zelfstandigheid van het hertogdom Gelre en wij werden onder het Keizerlijk gezag ingelijfd. Toen keizer Karel V de Nederlanden in 1555 afstond aan zijn zoon Filips II, Koning van Spanje, werden ook wij onderdanen van de Spaanse Koning. Voor Blerick was dit het begin van een lange periode van verwoestingen. De tachtigjarige oorlog (1568-1648) bleek meer dan zomaar ordinair landje veroveren, het was ook een godsdienstoorlog: het katholieke geloof tegen het protestante geloof. Een strijd tussen de Staatsen en de Spaansen. Prins Willem van Oranje (1533-1584), ook wel Willem de Zwijger genaamd, ontpopte zich als de leider van de Nederlandse gewesten. Uit eigen zak betaalde hij een Duits leger. Hij huurde ze in om tegen het Spaanse leger te vechten. Het leger van de prins was niet zo groot als dat van zijn opponent, de Spaanse landvoogd Alva. Maar prins Willem van Oranje had wel een slim plan. Hij wilde vanuit Duitsland, Engeland en Frankrijk de Nederlanden binnenvallen en zo de Spanjaarden verdrijven. In die landen had de prins namelijk vrienden, meest protestante landgenoten, gevlucht voor de Spaanse repressie.

Het kwetsbare Blerick
Maar Blerick heeft toch geen last van wat er gebeurt op dat grote strijdtoneel? Wat moeten die Staatsen en Spaansen met dat kleine onbeschermde Blerick, niks toch? Dat was immers een klein dorpje aan de Maas, bestaande uit enkele tientallen nederige huisjes. Franciscus van d'Oeybraken was pastoor van de Lambertuskerk, maar had zijn parochianen toch alvast gewaarschuwd voor het dreigende gevaar. Vanaf zijn preekstoel had hij de beminde gelovigen aangespoord hun spullen op te pakken en hun nering voort te zetten in het destijds aan Blerick gelieerde Berkele (Horst). Vooral de toentertijd talrijke linnenwevers gaven gehoor en vertrokken definitief naar Horst. Als we de dopen en huwelijken analyseren uit de kerkregisters over de jaren 1575 tot 1636, valt meteen die dramatische uittocht op. Van 1575-1577 tellen we gemiddeld 9 huwelijken en 40 dopen per jaar! In de daarop volgende acht jaar (1578-1585) wordt er niet getrouwd en gedoopt in de Lambertuskerk. In de daarop volgende twaalf jaren (1586-1597) tellen we in totaal slechts 3 huwelijken en 36 dopen. In de resterende jaren 1598-1636 liggen de huwelijken gemiddeld op 5 per jaar en de dopen op 18. Nog steeds bijna de helft van die eerste drie jaar!?  Blerick moet lange tijd wel bijna een spookdorp zijn geweest. Leegstaande huisjes, verlaten kerk, pastoor was gevlucht naar Venlo en de landerijen lagen braak.

Blerick heeft door zijn gunstige ligging aan de Maas, maar zijn ongunstige ligging ten opzichte van Venlo, verschrikkelijk geleden. Het sociale leven was er langere tijd onmogelijk, alles stond even stil. Diegenen die achterbleven raakten het spoor bijster. Meneer pastoor was gevlucht naar Venlo, diende daar als kapelaan, en intussen werden her en der zogenaamde graspreken gehouden. Een calvinistische prediker, Cakhosius genaamd, kwam ook wel eens over de Maas. ‘Een Calvinistisch profeet Cakhosius genaamd’, zo omschrijft de latere pastoor Pontanus, ‘quam prediken buijten Venlo onder eenen boom, en profeteerde seggende: die van Venlo noemen mij Cakhosius, maer ick sal die van Venlo de hosen so vol maecken dat sy in hondert jaer nog niet sijn uitgewassen’. De Blericksen kwamen pastoor vragen om uitleg waar dat allemaal geschreven stond wat Cakhosius uitkraamde. In diezelfde periode overviel een bende calvinisten, ook wel ‘knevelaars en vreijbuiters’ genaamd, ons dorp. Alle huizen, slechts een enkel uitgezonderd, werden platgebrand. Ook de kerk onderging dit zware lot, de toren viel in puin, alle kerkbanken en de registers werden vernield, de klokken werden tot kanonnen omgegoten. En de bevolking trok weg.

Waar kwam het nieuws vandaan
Wullem Cupers, Lei Bitzen en Peter Linssen waren gebleven. Ze waren bijna buren op de Baovestraot. Wullem was kuiper, Lei altijd druk bezig als smid en Peter vaak uithuizig als timmerman. Wat hadden ze in Horst te zoeken? Bovendien waren Lei en Peter ook nog eens schepenen van Blerick, en goeie kapiteins verlaten het zinkende schip niet, toch? En in hun achtertuin aan de Maas was er altijd werk en als het echt spannend werd konden ze nog altijd vluchten in het Meuleböske. Elke dag kwamen ze even bij elkaar, bij Lei in de herberg, gewoon om bij te praten. Lei z’n vrouw Mercken tapte daarbij ook nog een lekker borreltje, en dat praat altijd wat makkelijker. Het was eind 1585, Lei had die dag wat gerepareerd bij Jonker Johan Schenck op kasteel Boerlo. Jonker Johan was nog ver familie van de gouverneur van Venlo, Maarten Schenck van Nydeggen.
‘Enne . . .’, vroeg Wullem, ‘had d’r nog niejs?’. Lei knikte plechtig en nipte voorzichtig aan zijn borrel. Wullem wist dat hij nu even moest wachten om Lei te laten genieten van dat kostbare vocht. Maar Peter had minder geduld: ‘Kom op, krutjuu, wat haet d’r dich verteld?’. Mercken kwam achter haar man staan en legde haar handen op zijn schouders. ‘Hae kump d’r aan, Parma is onderwaeg . . ‘. Mercken knikte bevestigend en veegde zorgzaam een haartje bij Lei van de jas, het was even doodstil. ‘Nou ja’, verzuchtte Peter, ‘meneer pestoër zal ut neet erg vinde en Cakhosius zal ut noow waal in de bôks doôn’. Waarop Wullem reageerde: ‘Ik weit neet wat geej doôt, maar ik bliëf. Ôs Bliërick zal noeijts vergaon’. Wullem was een man van weinig woorden, maar wat hij zei was altijd raak. Iedereen knikte instemmend.

Parma komt naar Blerick
Parma, voluit geheten Alexander Farnese (Rome 1545-Atrecht 1592) was een Spaans veldheer, landvoogd van de Nederlanden (1578-1592) en hertog van Parma en Piacenza (1586-1592). Hij was de zoon van Margaretha van Parma en Ottavio Farnese, hertog van Parma, en een onwettige kleinzoon van keizer Karel V. En ook nog eens een achterkleinzoon van paus Paulus III. Ja, dat kon in die tijd. Parma was de schrik van de Staatsen, en had inmiddels geheel Brabant en Vlaanderen volledig onder controle gebracht. Nu trok hij met zijn leger langs den linker oever der Maas op naar Grave. In de eerste week van januari 1586 kwam de eerste patrouille naar Blerick. Drie verkenners te paard doken onaangekondigd en onopvallend op. Ze stapten niet eens af, keken even rond en verdwenen vervolgens spoorslags richting de Staay. Jonker Johan had het ook al voorspeld: ‘Pas maar op. Morgen komen ze . . . ’.

Levrins, de zoon van Lei Bitsen, stormde hals over kop de herberg binnen: ‘Mam, ik heb ze gehuûrd, mam, ech waor, ze kômme d’r aan . . . ‘. Mercken veegde haar handen vlug af aan de schort, liep naar buiten en riep haar man. Lei legde zijn wijsvinger op zijn getuite lippen en met de andere hand ging hij naar zijn oor. In de verte hoorde je de trommelslagers, die het donkere, roffelende en onheilspellende marsritme aangaven. Ze haastten zich naar de voorkant van de Baovestraot. Wullem stond er ook al samen met Dirickske, de vrouw van Peter. ‘Waor is Peter?’, vroeg Lei bezorgd. ‘Erges op d’n boët aan het tummere’, kwam een benauwd antwoord. ‘Dan geisse zoë metein maar met ôs mei naor binne’, zei Mercken. Het leek wel een eeuwigheid te duren, het tromgeroffel zwelde aan tussen de bomen langs de Romeinewaeg. De eerste ruiters, verborgen onder hun slappe hoeden en wijde capes, paradeerden stapvoets de Baovestraot op. Daarachter een kleine man met puntbaardje, met een prachtige hoed met oogverblindende rode en witte veren. Zilveren sporen en blinkende laarzen. ‘Det is ‘m’, kneep Mercken haar zoon in de arm, ‘hald dich gedeis, det is Parma’. Maar wat gebeurde daar opeens, Wullem deed een pas naar voren, pakte zijn hoed af, boog naar de Hertog en begeleidde dat met een ruime zwaai met zijn smerige hoed. Hoe durft die? Parma gunde hem een blik en zijn paard maakte een kort verschrikt hupje. Wel duizend soldaten te voet en te paard volgden hem. Een bont gezelschap van ruige kerels, netjes georganiseerd in wel tien vendels (compagnies van ca.150 man). Elk vendel had zijn eigen vaandel en zijn eigen trommelslager. Alle soldaten droegen hun eigen rapier, zo’n lang en scherp gepunt zwaard. Allemaal droegen ze een morion, een stormhoed. De officieren waren te herkennen aan hun prachtige veren en nauwsluitende kuitlaarzen. Bijna de helft van het voetvolk was piekenier, en zij droegen kaarsrecht hun wel vier meter lange pieken. Verder droeg een kwart van hen die loodzware musketten (geweren) over de schouder en het resterende kwart was roerschutter (met lichtere geweren). Levrins ontsnapte aan de aandacht van zijn moeder en liep trots langs een trommelslager mee over in de richting van de Lambertuskerk. Op de hoek van de Koestraot bleven ze staan. Een van de voorste ruiters liet zijn vaandel zakken richting kerkhof, als wees hij op de eindbestemming. De trommelslagers zwegen en de wereld stond even stil. Parma steeg plechtig en sierlijk tegelijk van zijn ros en een toegesnelde officier nam zijn cape over.

Toen Peter ’s avonds na zijn werk even poolshoogte ging nemen moest hij constateren dat zijn liefelijke dorpje was veranderd in één grote heuse militaire vesting. Onder alles wat maar een dak had in Blerick waren soldaten ingekwartierd. Vóór de kerk stonden een aantal grote tenten, een kleine kudde meegevoerde runderen deden zich tegoed aan het gras op het kerkhof. Op verschillende plekken brandde een open vuur. De dikke muur om het kerkhof, die normaal het hoge water in de winter moest tegenhouden, diende nu als verschansing voor Parma en de zijnen. Midden op die muur zat de kleine Levrins met open mond toe te kijken, een homp brood onaangeroerd in zijn handje geklemd. Door de openstaande kerkdeur ontwaarde Peter meneer pastoor, die een groepje chique militairen de zegen gaf. Die ene vooraan met dat puntbaardje trok duidelijk meer aandacht dan de Christus aan het kruis. ‘Det môt Parma ziën’, verzuchtte hij in zichzelf en liep meer dan voldaan terug naar zijn Dirickske.

De volgende morgen had Levrins zich bijna verslapen, snel even kijken bij de kerk. Een grote teleurstelling overviel hem. Bijna alles en iedereen was verdwenen, slechts een kleine groep soldaten had zich verschanst achter de kerkhofmuur en warmde zich aan een houtvuurtje. Parma en zijn Spaanse leger waren alweer onderweg richting Grave.

Het staatse kamp
Hoe was het intussen in het Staatse kamp? Willem de Zwijger was 10 juli 1584 in Delft vermoord door Balthasar Gerards, blijkbaar gold zijn eretitel Vader des Vaderlands niet voor iedereen. Zijn lijfspreuk ‘je maintiendrai’ had hem ook al niet kunnen redden. Het bloed was nog niet opgedroogd op de trap naar zijn werkkamer, of de Staten droegen het gouvernement van Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht alsmede het admiraalschap op aan Maurits, Graaf van Nassau, de tweede zoon van Willem de Zwijger. Maar men vond de situatie blijkbaar niet sterk genoeg, want na een paar maanden besloten de Staten zich onder de heerschappij der Franse kroon te stellen. Henri III (1551-1589) wees echter hun verzoek af, waarna ze de soevereiniteit der Nederlanden aanboden aan Elisabeth I (1533-1604), Koningin van Engeland. Deze wees het aanbod eveneens van de hand maar beloofde de Staten desalniettemin bijstand te verlenen. Zij zond ook daadwerkelijk zes duizend man aan troepen over de Noordzee. Haar vertrouweling Robert Dudley, Graaf van Leicester, die aan het hoofd van dit hulpleger gesteld was, werd op 1 februari 1586 in den Haag, in een voltallige vergadering der Staten tot Gouverneur Kapitein Generaal der Zeven Verenigde Provinciën ingehuldigd (Gelderland, Zutphen, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland en Overijssel). Hij zou geen goed bestuurder blijken. Maurits van Oranje (1567-1625), graaf van Nassau was stadhouder en (eveneens) legeraanvoerder van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.

De Graaf van Leicester zag de jonge stadhouder als een concurrent van zijn eigen gezag en de relatie tussen hen beiden was niet warm. In zijn functie als gouverneur-generaal kreeg Leicester tevens te maken met veel mislukkingen, vaak te wijten aan zijn eigen persoonlijkheid. Dit gaf Johan van Oldenbarnevelt, sinds 1586 de landsadvocaat van Holland, de kans om de macht van de Staten-Generaal te vergroten ten koste van die van de Engelsman. Oldenbarnevelt was een ambtenaar die was opgeklommen van pensionaris van de stad Rotterdam, tot landsadvocaat van Holland. Door zijn kunde was hij in staat om in de doorgaans verdeelde Staten-Generaal de neuzen dezelfde kant op te krijgen: de Hollandse kant.

Maurits bemoeide zich als stadhouder niet met politiek en richtte zich uitsluitend op de aanvoering van het leger. Zijn eerste wapenfeit was de verovering van Axel in 1586 die hij samen met Philip Sidney leidde. Leicester was naast gouverneur-generaal ook opperbevelhebber van het leger. Toen hij tijdelijk naar Engeland trok, zocht Oldenbarnevelt een geschikte plaatsvervanger voor de door Holland en Zeeland betaalde troepen. Dat werd de jonge Maurits, voor wie deze functie ook aantrekkelijk was. Zo werd Maurits op 24 januari 1587 kapitein-generaal van Holland en Zeeland. Door het geringe aantal militaire activiteiten in de winter was Leicester's verblijf in Engeland geen probleem. In de zomer was dat anders. Toen Leicester nog niet terug was, werd er gezocht naar een vervangende aanvoerder die over het gehele leger kon beschikken. Luitenant-generaal Filips van Hohenlohe en de stadhouder van Gelderland, Adolf van Nieuwenaar waren naast Maurits de gegadigden. Uiteindelijk werd door de Raad van State en later ook door de Staten-Generaal besloten dat het Maurits moest worden vanwege het aanzien dat hij had. Na het benoemen van de opperbevelhebber kon de strijd tegen de oprukkende Spanjaarden beginnen. Onverwachts kwam Leicester terug uit Engeland en nam opnieuw het opperbevel weer op zich. De samenwerking tussen hem en de Nederlanders was echter zodanig verstoord dat deze terugkomst uitliep op een mislukking en hij voorgoed besloot terug te keren naar Engeland.

Toenemende onrust stroomafwaarts
Terug naar Blerick. Zoals we weten was Parma met zijn leger stroomafwaarts opgetrokken naar Grave. Wullem Cupers, Lei Bitzen en Peter Linssen troffen elkaar trouw iedere avond bij Lei in de herberg. Mercken Bitzen schonk de borrel, maar ook Dirickske Linssen schoof steeds vaker aan. Het was in Blerick misschien wel te rustig, de soldaten verschansten zich nog steeds op het kerkhof en af en toe kwam er iemand langs. Ze controleerden wel strikt wat er Venlo in en uit ging en Cakhosius durfde niet meer de Maas over. Smid en schepen Lei Bitzen zat met enige regelmaat bij Jonker Johan Schenck op Boerlo. Die had goede contacten ‘in-den-lande’ en filosofeerde met Lei wel eens over het schaakspel van de Staatsen en de Spanjaarden. Hoe Parma op sluwe wijze zijn pionnen neerzette op dat verwarrende schaakbord. Hoe dom zijn verre neef Maarten Schenck vaak reageerde. Wat de mogelijke gevolgen zouden zijn voor Blerick. Alleen, wie speelde met zwart, wie speelde met wit? Wie waren de goeden, wie waren de slechten?  ‘Ut mak niks oët’, zei Wullem, ‘of se noow door d’n hônd of dien vrouw gebete wuurs!’. Iedereen moest lachen: ‘de bedoels of se door de kat of d’n hônd gebete wuurs. Dien vrouw haet euveriges gen tand miër, die kan allein nog maar zoebele . . . .’. Maar toch werden de volgende ontwikkelingen doorgesproken, want het was echt niet zo rustig.

Aan de oostkant van de Maas werd het klooster St.Barbara’s waard (Beterweerd) bezet door de Spanjaarden, om de aanvoer vanuit Venlo naar Grave te belemmeren. Het klooster lag tussen Arcen en Lomm, tussen de hoofdweg en de Maas. De Graaf van Mansfelt van het leger van  Parma stuurde 20 januari 1586 zijn hoofdman Corvera, met honderd man uit het Spaanse regiment van Mondragon, naar het klooster. Toen Maarten Schenck van Nydeggen, gouverneur van Venlo, dit hoorde, stuurde hij onmiddellijk 600 man voetvolk en 300 ruiters er op af. Het klooster werd omsingeld en door Schenck gesommeerd om zich over te geven. Maar Corvera wilde niets van overgave weten, waarop Schenck een drietal mislukte aanvallen ondernam. De Spanjaarden wisten steeds onverschrokken het klooster te behouden en de Staatsen te verdrijven. Tenslotte besloot Schenck het klooster dan maar aan vier hoeken in brand te steken. De Spaanse soldaten werden door Corvera vermaand, om niet ‘ongewroken’ te sterven, en deden een verwoede uitval uit de in brand staande gebouwen. Ze stelden zich weer enigszins in slagorde op, tot grote schrik van de ruiterij van Schenck. Maar de grote overmacht van één tegen negen werd hen teveel. De verliezen waren groot. Schenck verloor 250 man en van de 100 mannen van Corvera bleven er slechts zeven over. Hoofdman Corvera zelf, die door drie kogels getroffen en met een spies doorboord was, alsmede nog zes andere, eveneens zwaar gewond. Zij werden door de Staatsen naar Venlo overgebracht als teken van overwinning, die wel ten koste ging van veel te zware verliezen, 250 mannen van hun eigen leger liet het loodje. Maar voor heel even was de verbinding tussen Venlo en Grave weer vrij voor de Staatsen.

Parma rukt op naar Venlo
Op 7 juni 1586 viel Grave na een belegering van enkele maanden, en Parma besloot zich onmiddellijk naar het zeven uur stroomopwaarts gelegen Venlo te begeven, nadat ook Batenburg en Megen zich hadden overgegeven . Hij bereidde zich voor op een lange belegering. Venlo was immers de sterkste plaats van Gelderland, het was omringd met dubbele stadsmuren en dubbele grachten. Daar bovenop had Schenck extra versterkingen laten aanleggen. Een houten schans in de vorm van een halve maan met een wachthuis aan de Blerickse kant, de voorloper van het latere Fort Sint Michiel. En op korte afstand van de stadsmuren een klein versterkt eilandje ten Noorden van de Weerd. Ook was er een garnizoen van 700 man in de stad gelegerd, door de Graaf van Leicester daarheen gestuurd. Parma was ook indringend gewaarschuwd voor de dapperheid van de Venlonaren. Men had hem geïnformeerd dat in 1511 zelfs vrouwen aan de zijde van de mannelijke soldaten hadden gevochten op de stadsmuren. Truuj Bolwater werd met name daarbij als heldin genoemd. Bovendien wist hij dat de zuster en de vrouw van Schenck, zich samen met zijn gezin, in de stad bevonden. Maar ook was hij op de hoogte dat Schenck veel van zijn buit in de stad had ondergebracht! Men sprak van een bedrag van zo’n veertig tot honderdduizend kronen in klinkende munt.

Dit dat alles kon Parma er niet van weerhouden, misschien zelfs ertoe aansporen, om onmiddellijk zijn troepen naar Venlo te verplaatsen. Een saillant detail was, dat Schenck zich op dat moment niet in Venlo ophield, maar op bevel van de Graaf van Leicester, met zijn troepen in de provincie Gelderland onderweg was. Meteen na de inname van Grave kreeg Claudius van Haultepenne het bevel, zich ijlings en in stilte, met 1500 voetknechten en 500 ruiters naar Venlo te verplaatsen. Zodat Schenck geen enkele gelegenheid had om tijdig naar Venlo terug te keren. Verder kreeg Barnabas Barbovio, een dappere jongeman uit Milaan, het bevel om als hoofdman van een vendel soldaten te voet en te paard, de linker Maasoever te bezetten en het slot van Grubbenvorst in te nemen. Ze bestormden het kasteel en verwoestten het definitief tot een ‘Gebroken Slot’.

Het kasteel van Well sputtert tegen
De overste Balanson belegerde de schans en het kasteel te Well. De schans werd reeds 16 juni ingenomen, het kasteel van Well sputtert nog even tegen onder leiding van Helmich van Splinter. De Spanjaarden brengen hun geschut in stelling voor het kasteel. De angstige Staatse huursoldaten kijken over de muur en schrikken van de geweldige overmacht, genade vragen kan niet meer. Een trompetter van de vijand overhandigt voor de derde keer een brief met het advies zich over te geven. Soldaten dringen de kamer van hopman Helmich van Splinter binnen met de dringende vraag zich over te geven. Splinter wijst zijn mannen op de eed van trouw die zij hebben afgelegd. Splinter overtuigt zijn mannen met veel moeite om vol te houden tijdens de aanstaande belegering. Maar nadat op 25 juni de eerste kanonskogels zijn afgeschoten waarbij een soldaat beide benen verliest, komen de slecht betaalde soldaten in opstand. Een maand extra soldij en minimaal doorgaan totdat een bres in de muur is geslagen wordt resoluut van de hand gewezen. De Spanjaarden voeren intussen het aantal beschietingen op en er worden schuiten aangevoerd om de gracht van kasteel Well over te steken. De soldaten vragen Splinter te gaan praten met de vijand maar hij weigert opnieuw. Iemand die het in korte tijd gebracht heeft van kastelein tot kapitein wil zijn goede naam niet te grabbel gooien bij zijn superieuren, en hij wil eerst een papier ondertekend zien dat muiters hem hebben gedwongen te onderhandelen. Splinter geeft zich tenslotte over en krijgt van de Spanjaarden toestemming zich terug te trekken naar Tiel. Maar eenmaal buiten het huis Well schieten de Spanjaarden drie officieren en twee onderofficieren dood. Splinter moet zich naakt uitkleden. De Spanjaarden plunderen de hele boel en op 3 juli moet het vendel van Splinter voor de Staatse krijgsraad verschijnen. De uitspraak luidt dat drie mannen moeten boeten met hun leven voor de muiterij. Ze moeten zelf maar zien wie. Twee personen worden aangewezen, om het derde slachtoffer wordt gedobbeld.

Parallel aan deze actie maakte de Graaf van Mansfelt zich 21 juni door  bestorming meester van het slot en versterkte dorp Arcen. Het dorp werd compleet geplunderd, en hun voormalige bezetters werden grotendeels rondom aan bomen opgeknoopt. Hoe gruwelijk wil je het hebben.

Het beleg van Venlo
De Hertog (Parma) had, zoals inmiddels duidelijk mag zijn, in ijltempo de stad Venlo van alle zijden in- en afgesloten. Maarten Schenck had intussen de stad Gelder en het slot Wachtendonk behoorlijk versterkt. Maar toen hij naar Venlo en zijn gezin wilde terugkeren, werd hij geconfronteerd met het feit dat alle wegen naar Venlo door Parma's legereenheden bezet waren. Hij waagde alsnog een wanhopige poging om in de nacht van 19 op 20 juni dwars door de vijandelijke linies de poorten der stad Venlo te bereiken. Hij vertrok ’s avonds met steun van de Engelse kapitein Roger Williams met 100 ruiters en nog eens 400 man Gelderse soldaten te voet en te paard vanuit Wachtendonk richting Venlo. Omstreeks middernacht wist hij zich te vuur en te zwaard een weg te banen door en langs alle Spaanse posten. Hij wist het Italiaanse kwartier binnen te dringen en een schildwacht te doden. Maar hij liep zich uiteindelijk te hoop op de stormpalen die zijn eigen mensen geplaatst hadden, net vóór Venlo, om de Spanjaarden te stuiten in hun opmars. Een onmogelijke opgave om zomaar even snel op te lossen voor Schenck, en om niet door de Spanjaarden ingesloten te worden, moest hij zich weer snel terugtrekken. Daarbij op de hielen gezeten door de korpsen van de Spaanse hoofdmannen Appio en Tuccio. Het werd uiteindelijk een noodlottige en vernietigende poging, met slechts dertig ruiters wist hij Wachtendonk weer te bereiken. Van de overige werden er zo’n 50 neergesabeld en 120 voetknechten en meer dan 200 ruiters gevangen genomen. In de overleveringen circuleert ook nog een ander sterk verhaal. Het maakt de poging van Schenck iets heldhaftiger en minder dom:

‘Schenck zou samen met Roger Williams een poging ondernomen hebben om met honderddertig piekeniers en dertig eigen soldaten door te dringen binnen de stad. Ze moesten daardoor dwars door de Spaanse linies heen zien te geraken. Zij hakten en doodden iedereen die ze tegenkwamen. Ze bereikten zelfs Parma's tent, waar ze zijn secretaris en enkele schildwachten doodden. Schenck schoot op Parma en sloeg hem met de kolf van zijn vuurroer, waarvan laatstgenoemde van zijn paard dook en tussen de struiken verstopte. Parma had slechts een schampschot opgelopen bij deze aanslag. Schenck en zijn mannen moesten toen nagezeten door tweeduizend gealarmeerde soldaten, waar zij er veel van doodden tijdens de vlucht. Wel zou Schenck de helft van zijn mannen zijn verloren tijdens gevechten om een veilige toevlucht te vinden in Wachtendonk’.

Het definitieve beleg van Venlo kon beginnen. Parma had zijn troepen aan beide zijden van de Maas gelegerd. Met concentraties ter hoogte van Blerick aan de westzijde van de Maas. En een aan de oostkant een paar honderd meter ten Noorden van de stad richting Velden. Heel slim had hij een schipbrug laten aanleggen zo’n paar honderd meter stroomafwaarts van de stad, waardoor zijn twee legereenheden met elkaar verbonden waren. 18 juni 1586 vraagt de commandant, ridder Cigoigne, aan die van Roermond om hem te ondersteunen bij het bouwen van deze brug over de Maas bij Blerick. Cigoigne schrijft eigenhandig een brief aan de magistraat in opdracht van ‘son Altèze’ (Parma):

Messieurs.
Comme son Altèze at este servie me commander de vouloir prendre la peine pour lamour de luy faire addresser et mectre en ordre les ponts sur la Meuse a Blerick et que pour ce faire j’ay de besoing des principaulx mestres maronniers sans ceulx qui firent les ponts a Maestricht je vous prie bien affectueusement et de la part de sadicte Altèze bien expressement et a certes vous ordonne que tout incontinent ceste veue de faire encheminer touts les susdictes maitres maronniers avecq tout l’équipage que leur fault tant d’ancres comme des cordes gros cloux et touts aultres choses necessaires pour mectre tout a linstant le dict pont et quant a quant je vous prie de me faire envoyer toutes les barques, qui sont la et sur tout je vous supplie de me envoyer une demye douzaine de sacqs d’avoine et une demye douzaine de tonnes de bonne et veille ceruoise pour faire donner a ces sieurs secretaires avecq une demye douzaine de bons gras moutons. Et en recompense vous serez deschargez endedans bien peu de jours d’une compagnie de celles qu’avez la en garnison enoultre et pardessus le payement, cependant j’envoye a querir cent et cincq hommes ausquels je vous prie de leur faire donner au moings pain et biere.
Du camp devant Venlo le 18 de Juny 1586 etc. Jean André Cigoigne.


Snel samengevat kunnen we uit de brief opmaken dat hij vraagt om lange kastanjebomen (maronniers), ankers, touw, grote spijkers, alle beschikbare boten, half dozijn haverzakken, half dozijn goed geconserveerde tonnen, half dozijn schapenvet (voor vetkaarsen) en voor 120 man brood en bier. En nu lagen daar 35 schepen uit Roermond en Maastricht met touwen aan elkaar verbonden, muurvast met ankers in de Maasbodem, en begaanbaar gemaakt met dekplanken.

Mondragon schuift aan in Blerick
Wullem Cupers, Lei Bitzen en Peter Linssen hadden al twee weken een nieuwe gast bij hun dagelijkse analyse van het schaakspel van de Staatsen en Spanjaarden. Heel Blerick was volgepropt met Spaanse en Italiaanse soldaten en hun staf. Over de Maas en het achterland werd massaal voedsel aangevoerd, het was één grote gaarkeuken. De herberg van Lei was compleet geconfisqueerd door Cristóbal de Mondragon en zijn staf. Wullem, Lei, Peter, Mercken en Diricksken waren tijdelijk gedegradeerd naar een tochtig hoekje van de herberg. Al een paar weken geen borrel, maar ‘n ordinaire pint bier. De borrel was goed verborgen onder de grond. Levrinske leerde trommelen van de trommelslager van Mondragon. Maar wat hadden ze het even benauwd gehad op die avond van 17 juni, toen Wullem nogal luidruchtig binnen kwam vallen. Mondragon en zijn staf zaten uitgebreid te schransen op de mooiste plek voor de schouw. ‘Ut wuuert tiëd det die kloëte spanjaarden ens opscheete, det ze weer opsodemietere . . ‘, riep Wullem naar zijn vrienden. Die lachtten hartelijk, want die Spanjaarden verstaan daar toch niks van, dachten ze. Mondragon nipte aan zijn glas bloedrode wijn en stond tergend langzaam op. Hij schreed in hun richting, het lachen ging over in een nederig in elkaar kruipen. Hij greep een klein krukje, schoof dat onder zijn kont en schoof wijdbeens tussen Wullem en Lei in het kleine Blerickse kringetje. ‘Amay, weet niet exacto, maar verstaan kloëte, espanjoles, scheete en sodemietere! Què es esto probleme?’. Wullem verslikte zich in zijn aangelengd bier, Mercken stond schielings op ‘ik gaon maar ens wat doon, helpse met Dirickske?’. Mondragon bulderde van het lachen zoals alleen een groot legerleider dat kan doen en sloeg Wullem en Lei gelijktijdig op de nederig gekromde ruggen. Wat bleek? Hij was getrouwd met een Vlaamse vrouw en sprak goed Vlaams, en verstaan nog veel beter! Mondragon redde onze bangeschijters uit hun benepen situatie en ging verder met ‘zeg maar Chris . . ‘. Er werden een paar kannen wijn aangerukt en Wullem gooide die gore mierezeik, waar ze bier tegen zeiden, over de vloer. Even later zaten ze te nippen aan dat hemelse vocht, waarbij niet alleen de smaak- maar ook de spraak-papillen loskwamen. Toen Chris (Mondragon) hoorde dat hij met een heuse kuiper, smid en een verrekte goeie timmerman aan tafel zat, werd het kringetje wat enger en intiemer. Mercken stootte Dirickske aan: ‘die hebbe zich gevônde, die veer, dao breuijt wat, ik zuu waal effe vleeg wille ziën . . . ‘. Chris vertelde een schitterend verhaal over het paard van Troje, hoe die ouwe Grieken met die list van Odysseus de stad Troje innamen, de mannen hingen aan zijn lippen. Chris wilde ook zoiets verzinnen bij de aanval op Venlo, hij moest en zou over de Maas tot dicht bij de stad komen, en dan liefst zonder verliezen. Maar dan moest hij wel zo’n 300 man in de juiste positie kunnen brengen. ‘Op dreej pônte (platte schepen) passe waal zôn twieje honderd man’, mompelt Peter. ‘Die kramme we waal aanein, as ik maar genôg iëzer heb’, vervolgt Lei, onze smid. Wullem kan niet achterblijven: ‘dan make we aan dreej kante un manshoëge schans en die behange we met wolzek um de keugel te vange . . .’. Chris kan zijn lol niet meer op en heft voor de zoveelste keer het glas:’Gezoes . . . uuhh proost manne, dan sture we nog sientos (100) mannen mee in de luwte in pequeñas embarcaciones (kleine buûtjes)’. Vier rechterhanden slaan ineen, en zweren op hun snode geheime plan. ‘A la fortaleza flotante . . . op ut driëvend fort’, en Chris maakte de glazen nog maar eens vol. Een beetje schuldig, een beetje spijtig, maar met een behoorlijk stuk in de kraag zoeken de vier bondgenoten ‘in crime’ hun bedden op. De volgende dag stuurde Jean André Cigoigne een verdacht boodschappenlijstje aan de magistraat van Roermond.

De taktiek werkt

Het taktisch plan was om gelijktijdig het bolwerk de halve maan op de Blerickse oever aan te vallen én het versterkte eilandje op de kop van de Weerd, slechts 24 passen van de stad verwijderd. Het is 26 juni na de tweede wacht, het loopt tegen de avond. Eindelijk was het zover, in zeven dagen tijd had Parma zijn tactiek kunnen uitwerken. De schipbrug lag gebruiksklaar, net buiten schootsafstand van stad en halve maan. Voor de overval van het versterkte eilandje was een sluw plan bedacht. Drie grote ponten of platte schepen werden vast gekramd tot één groot vlot. De boorden werden verhoogd met houten hordes en behangen met wolzakken. Dit drijvende fort werd voorzien van diverse veldstukken, en bewapend met 200 man van het regiment van Mondragon, onder leiding van vier hoofdmannen. In de luwte van dit drijvende fort zouden verschillende kleine boten opvaren. Die waren beladen met stormtuig (rijsbossen, spaden en ander tuig) en nog eens 100 man van hetzelfde regiment. Parma gaf het bevel tot de aanval, de trompetten schalden en het tromgeroffel deden de haren rechtop staan:

Camillus Capucchi (1537-1597), bevelhebber van het Italiaanse Regiment Infanterie, bestormde met 400 man de halve maan. Na veel bloedvergieten, zowel bij de Spaansen als de Staatsen, werd de halve maan ingenomen. Een bijzonder heldhaftige rol was weggelegd voor Lodewijk Melz. Als vrijwillig soldaat uit dat regiment was hij vooruit gestuurd om te verkennen waar de zes zware stukken hopelijk gaten in de schans hadden geschoten.  Onder een ‘ware loden bui uit de bliksemende halve maan’ verkende hij de schans met groot gevaar voor eigen leven. Een musketkogel doorboorde daarbij zijn hals en schouder. Maar hij ging door met zijn loodzware opdracht en zocht een veiliger weg door de schans voor de Italiaanse infanteristen. Met grote lof voor de moedige  Melz, die de pijn en zijn bloedverlies van zich afzette, kon de halve maan worden ingenomen. Men gaf Melz de eretitel Jeruzalems ridder.

Cristóbal de Mondragon (1504-1596), Spaans veldheer gaf het bevel het drijvend fort langs de rechteroever af te laten zakken. Van de linker boord staken de kleine bootjes af met hun stormtuig. Onder bescherming van tien stukken zwaar geschut van de overzijde van de Maas legden drijvend fort en bootjes aan weerszijden op het versterkte eilandje aan. Er werd een voortdurende hagel aan loden kogels vanaf het eilandje op de belagers afgevuurd. De 300 mannen van Mondragon overmeesterden desondanks met slechts twee slachtoffers het eilandje. Niet in het minst omdat de verbaasde en overrompelde wachters snel de stad in waren gevlucht. Alle vestingwerken aan de Maaskant waren nu ingenomen en Parma stond voor de wallen van de stad, de bestorming kon beginnen.  Staat het Maaswater in de winter tot aan de wallen, nu in juni liggen tussen Maasoever en stadsmuren wel 50 passen. Ter voorkoming dat de Graaf van Leicester eventueel te hulp zou komen, stuurde Parma zijn ruiterij langs de Gelderse vaart.

Burgers van Venlo komen in opstand
Binnen de muren van de stad hoorde men geschreeuw en er ontstond grote onrust. De Staatse soldaten hadden niets meer te verliezen en wilden zich met hand en tand verdedigen. Maar de burgers waren enorm geschrokken van de eenvoud en het gemak waarmee Parma te werk ging. Zij vreesden het aanstaande bloedvergieten van hun vrouwen  en kinderen, het roven en plunderen van hun bezittingen. De paniek en razernij van de burgers kreeg de overhand, en zij dwongen de Staatsen tot onderhandeling met Parma. Zij klommen op de stadmuren en gaven tekens van overgave en bereidheid tot onderhandelen richting de Spanjaarden. Johan van Voghelsang (medicinae doctor), Pieter Mointz (licentiaat in de rechten),  Willem van Oeijen en Pieter Hoeftz (raadsverwanten), Willem Dorsz, Sebastiaan van Loen en Willem Kremer, werden afgevaardigd om het gesprek met Parma aan te gaan en sloten 28 juni een verdrag van overgave.

De Spaansen onder leiding van Mondragon marcheerden met trompettergeschal over de schipbrug door de Helpoort als overwinnaars de stad binnen. Langs de andere kant dropen de Staatsen zonder wapens en enig vlagvertoon door de Tegel- of Roermondse Poort af:
·       De stad behield haar privilegiën en rechten bleven gehandhaafd, en iedereen die de stad wilde verlaten, kreeg zes maanden de tijd zijn zaken te regelen.
·       Het felbegeerde tolrecht werd bevestigd.
·       De Staatse bezetters kregen toestemming om zonder paarden, wapens en vaandels te vertrekken.
·       De vrouw van Schenck en zijn gezin mocht uit het garnizoen vertrekken met een koets, getrokken door vier paarden. Zij mocht al haar bagage meenemen die zij kon dragen. Alleen de bezittingen van haar man werden verbeurd verklaard naar krijgsgebruik.  

Het beleg van Venlo staat hiermee bekend als de snelle inname van de stad Venlo door het leger van Parma op 28 juni 1586 op de Staatsen van Maarten Schenck van Nydeggen. Deze snelle geruisloze capitulatie viel lang niet bij iedereen in goede aarde. De Spaanse soldaten waren woest en teleurgesteld. Zij moesten met afgrijzen toezien dat de oorlogsbuit aan hun neus voorbij ging. De schade aan de stad viel ook reuze mee, alleen de Hel- of Gelderse poort was vernield.

Parma wenste Koning Filips II geluk met de verovering van Venlo, het laatste bolwerk aan de Maas van de Staatsen was gevallen. P.C.Hooft (1581-1647) schrijft in zijn Nederlandsche Historiën, dat de verovering van Venlo zo snel kon plaatsvinden omdat de gewapende burgers de Staatse bezetting tot overgave hadden gedwongen. De Graaf van Leicester nam dit zo hoog op, dat hij bij plakkaat van 9 juli 1586 bevel gaf de Venlose goederen verbeurd te verklaren en zelfs beval ‘hunne personen aan te tasten, daar en alwaar zij mogten te vinden zijn’. Het plakkaat werd in alle verenigde gewesten afgekondigd.

Meteen na de overgave van Venlo haastte de Bisschop van Roermond, Willem van der Lindt (Lindanus), zich naar de stad om de katholieke godsdienst te herstellen en benoemde Hugo Amerongius tot pastoor der parochie, hij zou onderweg naar Venlo vermoord worden. Ook werd er de Gereformeerde Magistraat afgezet en vervangen door een Rooms-Katholieke. Deze bestond uit Johan van Voghelsang (burgemeester), Johan in gen Huijs de Oude, meester Johan van de Puth, meester Peter Mouts, Willem Dorsz, Herman de Laet Leonardszoon, Cornelis Ziegers, Gerard van den Camp, Godfried Bijll (schepenen), Godfried van Loen, Leonard in gen Raeij, Hendrik Boener, Johan in gen Huijs de Jonge (raden), Willem van Oeijen (peiburgemeester), Godfried Bijll de Jonge (sekretaris) en Antonius Cornelis (rentmeester). De protestanten moesten alle kerken weer inrichten voor gebruik van de katholieken, en hun openlijke diensten staken. Zij werden gedwongen onder de Spaanse overheersing in Kaldenkerken ter kerke te gaan, of heimelijk een predikant binnen te halen.

Alexander van Parma verdeelde de buit en eigendommen van Schenck onder zijn manschappen en vertrok met zijn leger naar Neuss. En Venlo bleef onder het commando van Barnabas Barbovio. Na de verovering en plundering van Neuss trok Parma verder naar Sluis, de laatste plaats van Vlaanderen die de Staatsen nog hadden. Deze werd tot zevenmaal toe bestormd, voordat hij werd ingenomen. De stad Gelder werd 4 juli 1587 bij verraad van commandant Aristoteles Patton aan de Spanjaarden overgegeven. De Staatsen, die veel van hun problemen aan de trouweloosheid der Engelsen toeschreven, droegen het gezag aan Prins Maurits over, dat zij eerder te lichtzinnig aan de Graaf van Leicester hadden toevertrouwd. Deze nam 17 december 1587 zijn ontslag en Maurits nam zonder verdere tegenspraak de functies over als Kapitein Generaal en Admiraal der Verenigde Provinciën.

En ôs Bliërick det zal noeijts vergaon
Hoe liep het nu af met onze Wullem, Lei en Peter. Bij de aanval op Venlo hadden ze van Chris een plekje op de eretribune gekregen achter de kerkhofmuur in Blerick. Met een gemengd gevoel van trots en gewetenswroeging hadden ze hun drijvend fort zien afmeren vanuit Blerick. ‘Ut zuût d’r waal strak oët’, sprak Peter. ‘Moeij stökske slum werk’, straalde Lei. ’Haopelik kômme die jônges d’r auk weer goôd vanaaf’, zei Wullem en sloeg met voelbare emotie een kruisteken, plechtig met de rechterhand vanaf het voorhoofd naar de borst en vervolgens van de linker tot de rechterschouder. Zoals eigenlijk alleen pastoor dat kan doen na afloop van de Hoogmis. Ze hadden al hun vakmanschap gestoken in dat drijvend fort, dat geruisloos langs de rechteroever richting Venlo gleed. Toen het ter hoogte van de Blerickse schans kwam, brak de hel los. De kanonskogels vlogen van beide kanten over de Maas, en de musketten vlamden hun loden kogels van alle kanten over het schaakbord der Staatsen en Spaansen. De drie mannen konden hun ogen niet meer afhouden van dat zinloze geweld! Waar ging dit eigenlijk om? De Staatsen tegen de Spanjaarden? Protestant tegen katholiek? De koning van Spanje tegen de Prins van Oranje? Goed tegen kwaad? Ze wisten het alle drie niet meer, en het kon ook niks schelen. Drie gewone Blerickse mannen, die simpelweg voor hun gezinnen willen werken zodat er brood op de plank komt. Die ’s avonds bij Lei samen een borrel komen drinken om kleine probleempjes in hun dorp door te nemen. Hun drijvend fort verdween achter de kop van de Weerd. ‘Ik heb ut waal gezeen’, sprak Wullem en samen dropen ze af.

De volgende dag kwam Mondragon een kan wijn brengen en drie zilveren kronen van de buit op Schenck. Hij bedankte de drie mannen voor hun grote bijdrage, het had perfect gewerkt. Mede door het verrassende drijvende fort was Venlo snel en met weinig bloedvergieten gevallen. Met een stevige handdruk vertrok hij weer snel te paard, op naar Neuss. Wullem, Lei en Peter beduusd achter latend. ‘Dae wiën drinke we op, maar die zilverlingen gaeve we aan de kerk. Ik veul mich anders net wie Judas . . ‘, Wullem wist altijd de goede dingen op het goede moment te zeggen. Drie mannen legden de handen plechtig op elkaar en bezwoeren: ‘we zwiëge d’r veur altiëd en iëuwig euver’. Daarna ging ieder zijns weegs en weer gewoon aan het werk. Blerick moest weer opgebouwd worden en de gesneuvelde paarden begraven in de Paerdskoel.

En midden op straat liep de kleine Levrins, hij sloeg met een oude houten pollepel op een oude soepketel. Op zijn hoofdje een slappe hoed met een paar smerige ganzenveren erop gestoken. En hij zong uit volle borst:

En ôs Bliërick det zal noeijts vergaon, zolang de wortel en de pin bestaon’.





Enkele hoofdrolspelers:

Robert Dudley, 1e graaf van Leicester (24 juni 1533 – 4 september 1588), meestal kortweg Leicester genoemd, kwam als vertrouweling van Elizabeth I van Engeland de opstandelingen in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden als Engels landvoogd van 1585-1587 te hulp. Zijn interventie liep echter uit op een fiasco.

Maurits van Oranje (Dillenburg, 14 november 1567 – Den Haag, 23 april 1625), prins van Oranje en graaf van Nassau was stadhouder en legeraanvoerder van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Tot hij in 1618 de titel prins van Oranje erfde van zijn halfbroer Filips Willem, werd hij Maurits van Nassau genoemd. Maurits werd in 1590 stadhouder over de provincies Gelderland, Overijssel en Utrecht. Als kapitein-generaal voerde hij het leger aan tegen Spanje.

Maarten Schenck van Nydeggen (Goch, 1540 - Nijmegen, 10 augustus 1589), Heer van Afferden en Bleijenbeek, was een veldheer die tot 1578 in Staatse dienst was, en daarna bevelhebber werd in Spaanse dienst. Hij werd in 1582 door de Staatsen gevangengenomen en kwam in 1585 opnieuw in Staatse dienst, en vocht voor de Opstand tot zijn dood in 1589. Hij was getrouwd met Maria van Gelre (+1616), en hadden een dochter Frederica.

Koning Filips II (Valladolid, 21 mei 1527 - San Lorenzo de El Escorial, 13 september 1598) was heerser over Castilië, Aragón (welke landen tezamen Spanje vormen), Napels, Sicilië, de Spaanse Nederlanden en Portugal.

Alva, Fernando Álvarez de Toledo y Pimentel (Piedrahíta in Ávila, 29 oktober 1507 – Lissabon, 11 december 1582), derde hertog van Alba, was een Spaanse generaal en landvoogd van de Nederlanden aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog. Zijn bewind leidde tot een verheviging van de opstand in de Habsburgse Nederlanden en uiteindelijk tot het ontstaan van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. In de Nederlanden was hij bijgenaamd de IJzeren Hertog en in Spanje de Grote Hertog.

Parma, Alexander Farnese (Rome, 27 augustus 1545 – Atrecht, 3 december 1592) was een Spaans veldheer, landvoogd van de Nederlanden (1578-1592) en hertog van Parma en Piacenza (1586-1592). Hij was de zoon van Margaretha van Parma en Ottavio Farnese, hertog van Parma, en dus een onwettige kleinzoon van keizer Karel V en via zijn vader een achterkleinzoon van paus Paulus III. Parma trouwde op 11 november 1565 te Brussel met Maria van Portugal, en zij kregen drie kinderen.

Peter Ernst I Graaf van Mansfeld (Heldrungen, 20 juli 1517 – Luxemburg, 22 mei 1604) was graaf van Mansfeld-Vorderort. Hij was bevelhebber in het Spaanse Leger van Vlaanderen en van 1592 tot 1594 was hij landvoogd van de Spaanse Nederlanden . Hij was driemaal getrouwd, en had relaties met andere vrouwen waaruit kinderen zijn geboren.

Cristóbal de Mondragón y Otalora (Christoffel van Mondragon) (Medina del Campo, 1504 - Antwerpen, 4 januari 1596) was een Spaans veldheer tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Mondragon arriveerde in de Zuidelijke Nederlanden in 1544 en zou op twee korte reizen na (1570-1571, 1579), zijn verdere leven hier verblijven. Hij sprak de taal en trouwde een Vlaamse vrouw.

Claudius van Haultepenne (Claude de Berlaymont; 1550-1587) was een edelman en militair in Spaanse dienst. Hij was getrouwd met Adriana van Brimeu, maar liet geen kinderen na. Claudius was heer van Haultepenne in Flémalle; vandaar dat hij in de geschiedenis wel bekend is als Haultepenne of Houtepen. Hij was lid van de Raad van State en werd in oktober 1576 samen met zijn vader gevangengenomen. Van 1585 tot 1587 was Claudius stadhouder van Gelre in dienst van koning Filips II van Spanje. Zijn broer, Florent van Berlaymont, volgde hij hem op als stadhouder van Gelre-Zutphen

Cigoigne, ridder Jean André Cicogna was superintendent van de contributie in 1584. Hij werd in 1586 door Parma tot gouverneur van Roermond benoemd als opvolger van Warlusel. Was aanwezig bij het beleg van Venlo in de zomer van 1586. Hij is overleden te Roermond op 25 februari 1598 en begraven in het Minderbroeder-klooster aldaar (PSHAL 10 (1873), 235 – 302, vanaf het jaar 1585).

Camillus Capucchi (1537-1597), markies de Puy-Catin; bevelhebber van een Regiment Infanterie

Famiano Strada (Rome 1572-1649) was een jezuïet, historicus en moralist. Het bekendste werk van Famiano Strada is De Bello Belgico decades duae, 1555-1590 (Nederlands: De oorlog in de Lage Landen), en werd geschreven met de hulp van Alexander Farnese (1545-1592), rond 1602. Het werd gepubliceerd in 1632 en in het Nederlands vertaald in 1646.

Lambert Keuller (Venlo, 14 oktober 1813 – aldaar, 2 mei 1864), geboren als Lambert Josef Eduard Keuller, was een Nederlands schrijver, notaris en amateurhistoricus. Daartoe gestimuleerd door zijn vader hield hij zich reeds vanaf zijn dertiende bezig met onderzoek naar de geschiedenis van Venlo. Zijn vader bracht hem in contact met de Venlose gemeentesecretaris L. Gallot, die hem hielp bij het speurwerk in de archiefstukken van de stad. In september 1843 verscheen zijn belangrijkste werk Geschiedenis en Beschrijving van Venloo, waarvoor hij in 1852 werd benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.

Gerard Peeters, kapelaan en geschiedschrijver (Tegelen 1829-Wijnandsrade 1887) beschreef in 1870 de geschiedenis van het aloude kerspel Blerick. In enkele stukken lijden we mee met de verschrikkingen van onze voorouders.

Helmich van Splinter, hopman (1586),  kastelein van het slot te Well, toen de graaf van Mansfeld, door Parma gezonden, het opeiste. Deze van Helmich een weigerend antwoord ontvangen hebbende, rukte voor Venlo, dat hij beide van de Gelderse en Brabantse zijde belegerde. Na het overgaan dier stad werd het slot ten tweede male door Hautepenne opgeëischt. Helmich zocht het te houden, ten minste tot er behoorlijk bres zou zijn geschoten, doch hij werd door ontrouw en muitzucht van zijn eigen volk genoodzaakt tot verdrag met den vijand te komen. Hautepenne luisterde naar geen billijke voorwaarden. Nochtans beloofde hij Helmich vrijen uittocht met zijn paard. Doch hij hield zijn woord niet. De hopman en zijn gezin werden, na het overleveren der plaats, naakt uitgeschud en van alles beroofd. Hij en een groot deel zijns volks kwamen te Utrecht, daar drie van de muiters, op zijne aanklacht, ten galge verwezen werden.

Sir Roger Williams (1539/1540 - 12 december 1595) was een weerspannig en eigenwijs ‘Welsh’ soldaat en militaire theoreticus, die de protestantse zaak diende in de strijd tegen de Spanjaarden. Robert Dudley, 1st Graaf van Leicester zei dat als een soldaat ‘zijn gewicht in goud waard was’. Hij was later een naaste medewerker van Robert Devereux, 2de Graaf van Essex, en werd een nationale held vanwege zijn bestrijden van de Katholieke Liga. Williams was een sterke voorstander van de modernisering van de legers en het onderzoeken van nieuwe militaire technologieën.

Bisschop Lindanus, Willem van der Lindt (Wilhelmus Damasi Lindanus; Dordrecht, 1525 - Gent 2 november 1588) was een Zuid-Nederlands bisschop en inquisiteur. Hij was de 1ste bisschop van Roermond (1562-1588) en 2de bisschop van Gent (1588-1588).

Johannes Evangelista Pontanus, afgeleid van zijn eigenlijke naam Verbruggen werd geboren in 1607 in Messelbroek (vlakbij Averbode), en overleden in Averbode op 23 mei 1691. In 1642 werd Pontanus benoemd tot pastoor van Blerick en bleef dit 46 jaar lang, tot 1688. Hiermee was zijn pastoorschap de langstdurende in de geschiedenis van Blerick.

Franciscus d’Aicfort, of Van d'Oeybraken, pastoor Blerick 1560-1597. Hij moest in 1580 of nog vroeger van hier vluchten wegens een inval der calvinisten. In 1586 werd hij voorgedragen tot pastoor te Venlo, doch de bisschop Lindanus nam geen genoegen met deze benoeming. Hierop verzorgde hij wederom Blerick, maar moest zich herhaaldelijk te Venlo verschuilen, waar hij onder de kapelaans werd gerekend. Onder zijn bestuur werden de tegenwoordige, civiele registers van Blerick aangelegd.

Huwelijken en dopen in 1586
·       23 juni 1586 trouwde de zoon van Mathias Verboeckhorst met Leonarda Libelen, dochter van Gerardus.
·       10 augustus 1586 trouwde Judocus Nigri (zwart), zoon van Joannes, met Catharina Braxator (bierbrouwer), dochter van Gerardus.
·       10 augustus 1586 is gedoopt Anna, dochter van Jacobus Baecken; getuigen zijn Leonardus Kales en Elisabeth Gijsberti opt Laerbroeck.
·       19 augustus 1586 is gedoopt Mathias, zoon van Mathias Theodori Leenen; getuigen Joannes Leenen (broer) en Mechtildis Naelens
·       28 augustus 1586 is gedoopt Mechtildis, dochter van Baltesaris Venuelle; getuigen zijn Gosswinus Duije uit Venlo en Mechtildis Mullers
·       31 augustus 1586 is gedoopt Henricus, zoon van Joannes Verheyen; getuige is Frederica, zus van Joannes
·       4 september 1586 is gedoopt Mathias, zoon van Jacobus Fabri; getuigen Laurentius Fabri (broer) en Johanna Insten
·       23 juni 1586 is gedoopt Wijndela, dochter van Joannes Mathis ant Varen; getuigen Theodorus Rulkens en Catharina e.v. Gerardus Potbeckers
·       12 augustus 1586 is gedoopt Leonardus, zoon van Leonardus frabri; getuigen Joannes de Dael a Barlo en Elisabeth van Boicket vanden Horst
·       19 october 1586 is gedoopt Gertrudis, dochter van Lambertus int Ijgelbosch; getuigen Joannes (broer van Lambertus) en Catharina Sanders

Blericksen werkten aan de schans
·       Gossen Schramkkens betaald 6 gulden in de schans te Blerick, tijdens de belegering van Venlo in 1586, voor gevangenen geld;
·       Noch die Schmedt tho Blerick van datt issern werck ahn die bruck gegeven;

·       Item Jennis Lemmen inde scans toe Blerick moten tymmeren alst leger voer Venlo laich hem voer sinen arbeit ende kosten betalt 25 gl.