De tachtigjarige oorlog was een tachtigjarig drama, ook voor
Blerick. Dat blijkt wel als we er gewoon ’n paar jaartjes om 1586 uit lichten. Pontanus, Keuller, Strada, Peeters en
vele anderen hebben erover geschreven. Ik heb ze nog eens doorgelezen, ik heb
het nog eens opgeschreven, ik heb er zelfs over gedroomd! Er waren eens drie Bliëricksen,
waaronder twee schepenen, die me bij de hand namen, 430 jaar terug in de tijd. Wullem Cupers, Lei Bitzen en Peter Linssen fluisteren er af en toe
tussendoor. Vertellen ze allemaal precies zoals het was? Nee, maar ik heb het
beleefd als een historische roman, dat gun ik jullie ook.
Beste
Bliërickse mensen
Het
kwetsbare Blerick
Maar Blerick heeft toch geen last van wat er gebeurt op dat
grote strijdtoneel? Wat moeten die Staatsen en Spaansen met dat kleine onbeschermde
Blerick, niks toch? Dat was immers een klein dorpje aan de Maas, bestaande uit
enkele tientallen nederige huisjes. Franciscus
van d'Oeybraken was pastoor van de Lambertuskerk, maar had zijn parochianen
toch alvast gewaarschuwd voor het dreigende gevaar. Vanaf zijn preekstoel had
hij de beminde gelovigen aangespoord hun spullen op te pakken en hun nering
voort te zetten in het destijds aan Blerick gelieerde Berkele (Horst). Vooral
de toentertijd talrijke linnenwevers gaven gehoor en vertrokken definitief naar
Horst. Als we de dopen en huwelijken analyseren uit de kerkregisters over de
jaren 1575 tot 1636, valt meteen die dramatische uittocht op. Van 1575-1577
tellen we gemiddeld 9 huwelijken en 40 dopen per jaar! In de daarop volgende
acht jaar (1578-1585) wordt er niet getrouwd en gedoopt in de Lambertuskerk. In
de daarop volgende twaalf jaren (1586-1597) tellen we in totaal slechts 3
huwelijken en 36 dopen. In de resterende jaren 1598-1636 liggen de huwelijken
gemiddeld op 5 per jaar en de dopen op 18. Nog steeds bijna de helft van die
eerste drie jaar!? Blerick moet lange
tijd wel bijna een spookdorp zijn geweest. Leegstaande huisjes, verlaten kerk,
pastoor was gevlucht naar Venlo en de landerijen lagen braak.
Blerick heeft door zijn gunstige ligging aan de Maas, maar zijn
ongunstige ligging ten opzichte van Venlo, verschrikkelijk geleden. Het sociale
leven was er langere tijd onmogelijk, alles stond even stil. Diegenen die
achterbleven raakten het spoor bijster. Meneer pastoor was gevlucht naar Venlo,
diende daar als kapelaan, en intussen werden her en der zogenaamde graspreken
gehouden. Een calvinistische prediker, Cakhosius
genaamd, kwam ook wel eens over de Maas. ‘Een
Calvinistisch profeet Cakhosius genaamd’, zo omschrijft de latere pastoor
Pontanus, ‘quam prediken buijten Venlo
onder eenen boom, en profeteerde seggende: die van Venlo noemen mij Cakhosius,
maer ick sal die van Venlo de hosen so vol maecken dat sy in hondert jaer nog
niet sijn uitgewassen’. De Blericksen kwamen pastoor vragen om uitleg waar
dat allemaal geschreven stond wat Cakhosius
uitkraamde. In diezelfde periode overviel een bende calvinisten, ook wel ‘knevelaars en vreijbuiters’ genaamd,
ons dorp. Alle huizen, slechts een enkel uitgezonderd, werden platgebrand. Ook
de kerk onderging dit zware lot, de toren viel in puin, alle kerkbanken en de
registers werden vernield, de klokken werden tot kanonnen omgegoten. En de
bevolking trok weg.
Waar
kwam het nieuws vandaan
‘Enne .
. .’,
vroeg Wullem, ‘had d’r nog niejs?’.
Lei knikte plechtig en nipte voorzichtig aan zijn borrel. Wullem wist dat hij
nu even moest wachten om Lei te laten genieten van dat kostbare vocht. Maar
Peter had minder geduld: ‘Kom op,
krutjuu, wat haet d’r dich verteld?’. Mercken kwam achter haar man staan en
legde haar handen op zijn schouders. ‘Hae
kump d’r aan, Parma is onderwaeg . . ‘. Mercken knikte bevestigend en
veegde zorgzaam een haartje bij Lei van de jas, het was even doodstil. ‘Nou ja’, verzuchtte Peter, ‘meneer pestoër zal ut neet erg vinde en
Cakhosius zal ut noow waal in de bôks doôn’. Waarop Wullem reageerde: ‘Ik weit neet wat geej doôt, maar ik bliëf.
Ôs Bliërick zal noeijts vergaon’. Wullem was een man van weinig woorden,
maar wat hij zei was altijd raak. Iedereen knikte instemmend.
Parma
komt naar Blerick
Levrins, de
zoon van Lei Bitsen, stormde hals over kop de herberg binnen: ‘Mam, ik heb ze gehuûrd, mam, ech waor, ze
kômme d’r aan . . . ‘. Mercken veegde haar handen vlug af aan de schort,
liep naar buiten en riep haar man. Lei legde zijn wijsvinger op zijn getuite
lippen en met de andere hand ging hij naar zijn oor. In de verte hoorde je de
trommelslagers, die het donkere, roffelende en onheilspellende marsritme
aangaven. Ze haastten zich naar de voorkant van de Baovestraot. Wullem stond er
ook al samen met Dirickske, de vrouw van Peter. ‘Waor is Peter?’, vroeg Lei bezorgd. ‘Erges op d’n boët aan het tummere’, kwam een benauwd antwoord. ‘Dan geisse zoë metein maar met ôs mei naor
binne’, zei Mercken. Het leek wel een eeuwigheid te duren, het tromgeroffel
zwelde aan tussen de bomen langs de Romeinewaeg. De eerste ruiters, verborgen
onder hun slappe hoeden en wijde capes, paradeerden stapvoets de Baovestraot
op. Daarachter een kleine man met puntbaardje, met een prachtige hoed met
oogverblindende rode en witte veren. Zilveren sporen en blinkende laarzen. ‘Det is ‘m’, kneep Mercken haar zoon in
de arm, ‘hald dich gedeis, det is Parma’.
Maar wat gebeurde daar opeens, Wullem deed een pas naar voren, pakte zijn hoed
af, boog naar de Hertog en begeleidde dat met een ruime zwaai met zijn smerige hoed.
Hoe durft die? Parma gunde hem een
blik en zijn paard maakte een kort verschrikt hupje. Wel duizend soldaten te
voet en te paard volgden hem. Een bont gezelschap van ruige kerels, netjes
georganiseerd in wel tien vendels (compagnies van ca.150 man). Elk vendel had
zijn eigen vaandel en zijn eigen trommelslager. Alle soldaten droegen hun eigen
rapier, zo’n lang en scherp gepunt zwaard. Allemaal droegen ze een morion, een
stormhoed. De officieren waren te herkennen aan hun prachtige veren en
nauwsluitende kuitlaarzen. Bijna de helft van het voetvolk was piekenier, en zij
droegen kaarsrecht hun wel vier meter lange pieken. Verder droeg een kwart van hen
die loodzware musketten (geweren) over de schouder en het resterende kwart was
roerschutter (met lichtere geweren). Levrins ontsnapte aan de aandacht van zijn
moeder en liep trots langs een trommelslager mee over in de richting van de Lambertuskerk.
Op de hoek van de Koestraot bleven ze staan. Een van de voorste ruiters liet
zijn vaandel zakken richting kerkhof, als wees hij op de eindbestemming. De
trommelslagers zwegen en de wereld stond even stil. Parma steeg plechtig en
sierlijk tegelijk van zijn ros en een toegesnelde officier nam zijn cape over.
Toen Peter ’s avonds na zijn werk even poolshoogte ging
nemen moest hij constateren dat zijn liefelijke dorpje was veranderd in één grote
heuse militaire vesting. Onder alles wat maar een dak had in Blerick waren
soldaten ingekwartierd. Vóór de kerk stonden een aantal grote tenten, een
kleine kudde meegevoerde runderen deden zich tegoed aan het gras op het
kerkhof. Op verschillende plekken brandde een open vuur. De dikke muur om het
kerkhof, die normaal het hoge water in de winter moest tegenhouden, diende nu
als verschansing voor Parma en de
zijnen. Midden op die muur zat de kleine Levrins met open mond toe te kijken,
een homp brood onaangeroerd in zijn handje geklemd. Door de openstaande
kerkdeur ontwaarde Peter meneer pastoor, die een groepje chique militairen de
zegen gaf. Die ene vooraan met dat puntbaardje trok duidelijk meer aandacht dan
de Christus aan het kruis. ‘Det môt Parma
ziën’, verzuchtte hij in zichzelf en liep meer dan voldaan terug naar zijn
Dirickske.
De volgende morgen had Levrins zich bijna verslapen, snel even
kijken bij de kerk. Een grote teleurstelling overviel hem. Bijna alles en iedereen
was verdwenen, slechts een kleine groep soldaten had zich verschanst achter de
kerkhofmuur en warmde zich aan een houtvuurtje. Parma en zijn Spaanse leger waren alweer onderweg richting Grave.
Het
staatse kamp
De Graaf van Leicester
zag de jonge stadhouder als een concurrent van zijn eigen gezag en de relatie
tussen hen beiden was niet warm. In zijn functie als gouverneur-generaal kreeg Leicester tevens te maken met veel
mislukkingen, vaak te wijten aan zijn eigen persoonlijkheid. Dit gaf Johan van Oldenbarnevelt, sinds 1586 de
landsadvocaat van Holland, de kans om de macht van de Staten-Generaal te
vergroten ten koste van die van de Engelsman. Oldenbarnevelt was een ambtenaar die was opgeklommen van
pensionaris van de stad Rotterdam, tot landsadvocaat van Holland. Door zijn
kunde was hij in staat om in de doorgaans verdeelde Staten-Generaal de neuzen
dezelfde kant op te krijgen: de Hollandse kant.
Maurits
bemoeide zich als stadhouder niet met politiek en richtte zich uitsluitend op
de aanvoering van het leger. Zijn eerste wapenfeit was de verovering van Axel
in 1586 die hij samen met Philip Sidney
leidde. Leicester was naast
gouverneur-generaal ook opperbevelhebber van het leger. Toen hij tijdelijk naar
Engeland trok, zocht Oldenbarnevelt
een geschikte plaatsvervanger voor de door Holland en Zeeland betaalde troepen.
Dat werd de jonge Maurits, voor wie
deze functie ook aantrekkelijk was. Zo werd Maurits
op 24 januari 1587 kapitein-generaal van Holland en Zeeland. Door het geringe
aantal militaire activiteiten in de winter was Leicester's verblijf in Engeland geen probleem. In de zomer was dat
anders. Toen Leicester nog niet terug
was, werd er gezocht naar een vervangende aanvoerder die over het gehele leger
kon beschikken. Luitenant-generaal Filips
van Hohenlohe en de stadhouder van Gelderland, Adolf van Nieuwenaar waren naast Maurits de gegadigden. Uiteindelijk werd door de Raad van State en
later ook door de Staten-Generaal besloten dat het Maurits moest worden vanwege het aanzien dat hij had. Na het
benoemen van de opperbevelhebber kon de strijd tegen de oprukkende Spanjaarden
beginnen. Onverwachts kwam Leicester
terug uit Engeland en nam opnieuw het opperbevel weer op zich. De samenwerking
tussen hem en de Nederlanders was echter zodanig verstoord dat deze terugkomst
uitliep op een mislukking en hij voorgoed besloot terug te keren naar Engeland.
Toenemende
onrust stroomafwaarts
Terug naar Blerick. Zoals we weten was Parma met zijn leger stroomafwaarts opgetrokken naar Grave. Wullem Cupers, Lei Bitzen en Peter Linssen troffen elkaar trouw iedere
avond bij Lei in de herberg. Mercken Bitzen schonk de borrel, maar ook
Dirickske Linssen schoof steeds vaker aan. Het was in Blerick misschien wel te
rustig, de soldaten verschansten zich nog steeds op het kerkhof en af en toe
kwam er iemand langs. Ze controleerden wel strikt wat er Venlo in en uit ging
en Cakhosius durfde niet meer de Maas
over. Smid en schepen Lei Bitzen zat met enige regelmaat bij Jonker Johan Schenck op Boerlo. Die had
goede contacten ‘in-den-lande’ en filosofeerde
met Lei wel eens over het schaakspel van de Staatsen en de Spanjaarden. Hoe Parma op sluwe wijze zijn pionnen
neerzette op dat verwarrende schaakbord. Hoe dom zijn verre neef Maarten Schenck vaak reageerde. Wat de
mogelijke gevolgen zouden zijn voor Blerick. Alleen, wie speelde met zwart, wie
speelde met wit? Wie waren de goeden, wie waren de slechten? ‘Ut mak
niks oët’, zei Wullem, ‘of se noow
door d’n hônd of dien vrouw gebete wuurs!’. Iedereen moest lachen: ‘de bedoels of se door de kat of d’n hônd
gebete wuurs. Dien vrouw haet euveriges gen tand miër, die kan allein nog maar
zoebele . . . .’. Maar toch werden de volgende ontwikkelingen doorgesproken,
want het was echt niet zo rustig.
Aan de oostkant van de Maas werd het klooster St.Barbara’s waard
(Beterweerd) bezet door de Spanjaarden, om de aanvoer vanuit Venlo naar Grave te
belemmeren. Het klooster lag tussen Arcen en Lomm, tussen de hoofdweg en de
Maas. De Graaf van Mansfelt van het
leger van Parma stuurde 20 januari 1586
zijn hoofdman Corvera, met honderd
man uit het Spaanse regiment van Mondragon,
naar het klooster. Toen Maarten Schenck
van Nydeggen, gouverneur van Venlo, dit hoorde, stuurde hij onmiddellijk 600
man voetvolk en 300 ruiters er op af. Het klooster werd omsingeld en door Schenck gesommeerd om zich over te
geven. Maar Corvera wilde niets van
overgave weten, waarop Schenck een
drietal mislukte aanvallen ondernam. De Spanjaarden wisten steeds
onverschrokken het klooster te behouden en de Staatsen te verdrijven. Tenslotte
besloot Schenck het klooster dan maar
aan vier hoeken in brand te steken. De Spaanse soldaten werden door Corvera vermaand, om niet ‘ongewroken’ te sterven, en deden een
verwoede uitval uit de in brand staande gebouwen. Ze stelden zich weer enigszins
in slagorde op, tot grote schrik van de ruiterij van Schenck. Maar de grote overmacht van één tegen negen werd hen
teveel. De verliezen waren groot. Schenck
verloor 250 man en van de 100 mannen van Corvera
bleven er slechts zeven over. Hoofdman Corvera
zelf, die door drie kogels getroffen en met een spies doorboord was, alsmede
nog zes andere, eveneens zwaar gewond. Zij werden door de Staatsen naar Venlo
overgebracht als teken van overwinning, die wel ten koste ging van veel te
zware verliezen, 250 mannen van hun eigen leger liet het loodje. Maar voor heel
even was de verbinding tussen Venlo en Grave weer vrij voor de Staatsen.
Parma
rukt op naar Venlo
Op 7 juni 1586 viel
Grave na een belegering van enkele maanden, en Parma besloot zich onmiddellijk naar het zeven uur stroomopwaarts
gelegen Venlo te begeven, nadat ook Batenburg en Megen zich hadden overgegeven .
Hij bereidde zich voor op een lange belegering. Venlo was immers de sterkste
plaats van Gelderland, het was omringd met dubbele stadsmuren en dubbele
grachten. Daar bovenop had Schenck
extra versterkingen laten aanleggen. Een houten schans in de vorm van een halve
maan met een wachthuis aan de Blerickse kant, de voorloper van het latere Fort
Sint Michiel. En op korte afstand van de stadsmuren een klein versterkt
eilandje ten Noorden van de Weerd. Ook was er een garnizoen van 700 man in de
stad gelegerd, door de Graaf van Leicester daarheen gestuurd. Parma was ook indringend gewaarschuwd
voor de dapperheid van de Venlonaren. Men had hem geïnformeerd dat in 1511
zelfs vrouwen aan de zijde van de mannelijke soldaten hadden gevochten op de
stadsmuren. Truuj Bolwater werd met name daarbij als heldin genoemd. Bovendien
wist hij dat de zuster en de vrouw van Schenck,
zich samen met zijn gezin, in de stad bevonden. Maar ook was hij op de hoogte dat
Schenck veel van zijn buit in de stad
had ondergebracht! Men sprak van een bedrag van zo’n veertig tot honderdduizend
kronen in klinkende munt.
Dit dat alles kon Parma
er niet van weerhouden, misschien zelfs ertoe aansporen, om onmiddellijk zijn
troepen naar Venlo te verplaatsen. Een saillant detail was, dat Schenck zich op dat moment niet in Venlo
ophield, maar op bevel van de Graaf van
Leicester, met zijn troepen in de provincie Gelderland onderweg was. Meteen
na de inname van Grave kreeg Claudius van
Haultepenne het bevel, zich ijlings en in stilte, met 1500 voetknechten en 500
ruiters naar Venlo te verplaatsen. Zodat Schenck
geen enkele gelegenheid had om tijdig naar Venlo terug te keren. Verder
kreeg Barnabas Barbovio, een dappere jongeman
uit Milaan, het bevel om als hoofdman van een vendel soldaten te voet en te paard,
de linker Maasoever te bezetten en het slot van Grubbenvorst in te nemen. Ze
bestormden het kasteel en verwoestten het definitief tot een ‘Gebroken Slot’.
Het
kasteel van Well sputtert tegen
De overste Balanson
belegerde de schans en het kasteel te Well. De schans werd reeds 16 juni
ingenomen, het kasteel van Well sputtert nog even tegen onder leiding van Helmich van Splinter. De Spanjaarden
brengen hun geschut in stelling voor het kasteel. De angstige Staatse huursoldaten
kijken over de muur en schrikken van de geweldige overmacht, genade vragen kan
niet meer. Een trompetter van de vijand overhandigt voor de derde keer een brief
met het advies zich over te geven. Soldaten dringen de kamer van hopman Helmich van Splinter binnen met de
dringende vraag zich over te geven. Splinter
wijst zijn mannen op de eed van trouw die zij hebben afgelegd. Splinter overtuigt zijn mannen met veel
moeite om vol te houden tijdens de aanstaande belegering. Maar nadat op 25 juni
de eerste kanonskogels zijn afgeschoten waarbij een soldaat beide benen
verliest, komen de slecht betaalde soldaten in opstand. Een maand extra soldij
en minimaal doorgaan totdat een bres in de muur is geslagen wordt resoluut van
de hand gewezen. De Spanjaarden voeren intussen het aantal beschietingen op en
er worden schuiten aangevoerd om de gracht van kasteel Well over te steken. De
soldaten vragen Splinter te gaan
praten met de vijand maar hij weigert opnieuw. Iemand die het in korte tijd
gebracht heeft van kastelein tot kapitein wil zijn goede naam niet te grabbel
gooien bij zijn superieuren, en hij wil eerst een papier ondertekend zien dat
muiters hem hebben gedwongen te onderhandelen. Splinter geeft zich tenslotte over en krijgt van de Spanjaarden
toestemming zich terug te trekken naar Tiel. Maar eenmaal buiten het huis Well
schieten de Spanjaarden drie officieren en twee onderofficieren dood. Splinter moet zich naakt uitkleden. De
Spanjaarden plunderen de hele boel en op 3 juli moet het vendel van Splinter voor de Staatse krijgsraad
verschijnen. De uitspraak luidt dat drie mannen moeten boeten met hun leven
voor de muiterij. Ze moeten zelf maar zien wie. Twee personen worden
aangewezen, om het derde slachtoffer wordt gedobbeld.
Parallel aan deze actie maakte de Graaf van Mansfelt zich 21 juni door bestorming meester van het slot en versterkte
dorp Arcen. Het dorp werd compleet geplunderd, en hun voormalige bezetters
werden grotendeels rondom aan bomen opgeknoopt. Hoe gruwelijk wil je het
hebben.
Het
beleg van Venlo
De Hertog (Parma)
had, zoals inmiddels duidelijk mag zijn, in ijltempo de stad Venlo van alle
zijden in- en afgesloten. Maarten Schenck
had intussen de stad Gelder en het slot Wachtendonk behoorlijk versterkt. Maar
toen hij naar Venlo en zijn gezin wilde terugkeren, werd hij geconfronteerd met
het feit dat alle wegen naar Venlo door Parma's
legereenheden bezet waren. Hij waagde alsnog een wanhopige poging om in de
nacht van 19 op 20 juni dwars door de vijandelijke linies de poorten der stad
Venlo te bereiken. Hij vertrok ’s avonds met steun van de Engelse kapitein Roger Williams met 100 ruiters en nog eens
400 man Gelderse soldaten te voet en te paard vanuit Wachtendonk richting
Venlo. Omstreeks middernacht wist hij zich te vuur en te zwaard een weg te
banen door en langs alle Spaanse posten. Hij wist het Italiaanse kwartier
binnen te dringen en een schildwacht te doden. Maar hij liep zich uiteindelijk te
hoop op de stormpalen die zijn eigen mensen geplaatst hadden, net vóór Venlo, om
de Spanjaarden te stuiten in hun opmars. Een onmogelijke opgave om zomaar even snel
op te lossen voor Schenck, en om niet
door de Spanjaarden ingesloten te worden, moest hij zich weer snel terugtrekken.
Daarbij op de hielen gezeten door de korpsen van de Spaanse hoofdmannen Appio en Tuccio. Het werd uiteindelijk een noodlottige en vernietigende
poging, met slechts dertig ruiters wist hij Wachtendonk weer te bereiken. Van
de overige werden er zo’n 50 neergesabeld en 120 voetknechten en meer dan 200
ruiters gevangen genomen. In de overleveringen circuleert ook nog een ander
sterk verhaal. Het maakt de poging van Schenck
iets heldhaftiger en minder dom:
‘Schenck
zou samen met Roger Williams een poging ondernomen hebben om met honderddertig
piekeniers en dertig eigen soldaten door te dringen binnen de stad. Ze moesten
daardoor dwars door de Spaanse linies heen zien te geraken. Zij hakten en
doodden iedereen die ze tegenkwamen. Ze bereikten zelfs Parma's tent, waar ze
zijn secretaris en enkele schildwachten doodden. Schenck schoot op Parma en
sloeg hem met de kolf van zijn vuurroer, waarvan laatstgenoemde van zijn paard
dook en tussen de struiken verstopte. Parma had slechts een schampschot
opgelopen bij deze aanslag. Schenck en zijn mannen moesten toen nagezeten door
tweeduizend gealarmeerde soldaten, waar zij er veel van doodden tijdens de
vlucht. Wel zou Schenck de helft van zijn mannen zijn verloren tijdens
gevechten om een veilige toevlucht te vinden in Wachtendonk’.
Het definitieve beleg van Venlo kon beginnen. Parma had zijn troepen aan beide zijden
van de Maas gelegerd. Met concentraties ter hoogte van Blerick aan de westzijde
van de Maas. En een aan de oostkant een paar honderd meter ten Noorden van de
stad richting Velden. Heel slim had hij een schipbrug laten aanleggen zo’n paar
honderd meter stroomafwaarts van de stad, waardoor zijn twee legereenheden met
elkaar verbonden waren. 18 juni 1586 vraagt de commandant, ridder Cigoigne, aan die van Roermond om hem te
ondersteunen bij het bouwen van deze brug over de Maas bij Blerick. Cigoigne schrijft eigenhandig een brief
aan de magistraat in opdracht van ‘son
Altèze’ (Parma):
Messieurs.
Comme
son Altèze at este servie me commander de vouloir prendre la peine pour lamour
de luy faire addresser et mectre en ordre les ponts sur la Meuse a Blerick et
que pour ce faire j’ay de besoing des principaulx mestres maronniers sans ceulx
qui firent les ponts a Maestricht je vous prie bien affectueusement et de la
part de sadicte Altèze bien expressement et a certes vous ordonne que tout
incontinent ceste veue de faire encheminer touts les susdictes maitres
maronniers avecq tout l’équipage que leur fault tant d’ancres comme des cordes
gros cloux et touts aultres choses necessaires pour mectre tout a linstant le dict
pont et quant a quant je vous prie de me faire envoyer toutes les barques, qui
sont la et sur tout je vous supplie de me envoyer une demye douzaine de sacqs
d’avoine et une demye douzaine de tonnes de bonne et veille ceruoise pour faire
donner a ces sieurs secretaires avecq une demye douzaine de bons gras moutons.
Et en recompense vous serez deschargez endedans bien peu de jours d’une
compagnie de celles qu’avez la en garnison enoultre et pardessus le payement,
cependant j’envoye a querir cent et cincq hommes ausquels je vous prie de leur
faire donner au moings pain et biere.
Du camp
devant Venlo le 18 de Juny 1586 etc. Jean André Cigoigne.
Snel samengevat kunnen we uit de brief opmaken dat hij
vraagt om lange kastanjebomen (maronniers), ankers, touw, grote spijkers, alle
beschikbare boten, half dozijn haverzakken, half dozijn goed geconserveerde
tonnen, half dozijn schapenvet (voor vetkaarsen) en voor 120 man brood en bier.
En nu lagen daar 35 schepen uit Roermond en Maastricht met touwen aan elkaar
verbonden, muurvast met ankers in de Maasbodem, en begaanbaar gemaakt met
dekplanken.
Mondragon
schuift aan in Blerick
De
taktiek werkt
Het taktisch plan was om gelijktijdig het bolwerk de halve maan op de Blerickse oever aan
te vallen én het versterkte eilandje
op de kop van de Weerd, slechts 24 passen van de stad verwijderd. Het is 26
juni na de tweede wacht, het loopt tegen de avond. Eindelijk was het zover, in
zeven dagen tijd had Parma zijn
tactiek kunnen
uitwerken. De
schipbrug lag gebruiksklaar, net buiten schootsafstand van stad en halve maan.
Voor de overval van het versterkte eilandje was een sluw plan bedacht. Drie
grote ponten of platte schepen werden vast gekramd tot één groot vlot. De
boorden werden verhoogd met houten hordes en behangen met wolzakken. Dit
drijvende fort werd voorzien van diverse veldstukken, en bewapend met 200 man
van het regiment van Mondragon, onder
leiding van vier hoofdmannen. In de luwte van dit drijvende fort zouden
verschillende kleine boten opvaren. Die waren beladen met stormtuig (rijsbossen,
spaden en ander tuig) en nog eens 100 man van hetzelfde regiment. Parma gaf het bevel tot de aanval, de
trompetten schalden en het tromgeroffel deden de haren rechtop staan:
Camillus
Capucchi (1537-1597), bevelhebber van het Italiaanse Regiment
Infanterie, bestormde met 400 man de halve maan. Na veel bloedvergieten, zowel
bij de Spaansen als de Staatsen, werd de halve maan ingenomen. Een bijzonder
heldhaftige rol was weggelegd voor Lodewijk
Melz. Als vrijwillig soldaat uit dat regiment was hij vooruit gestuurd om
te verkennen waar de zes zware stukken hopelijk gaten in de schans hadden
geschoten. Onder een ‘ware loden bui uit de bliksemende halve
maan’ verkende hij de schans met groot gevaar voor eigen leven. Een
musketkogel doorboorde daarbij zijn hals en schouder. Maar hij ging door met zijn
loodzware opdracht en zocht een veiliger weg door de schans voor de Italiaanse
infanteristen. Met grote lof voor de moedige Melz,
die de pijn en zijn bloedverlies van zich afzette, kon de halve maan worden
ingenomen. Men gaf Melz de eretitel
Jeruzalems ridder.
Cristóbal
de Mondragon (1504-1596), Spaans veldheer gaf het bevel het
drijvend fort langs de rechteroever af te laten zakken. Van de linker boord
staken de kleine bootjes af met hun stormtuig. Onder bescherming van tien
stukken zwaar geschut van de overzijde van de Maas legden drijvend fort en
bootjes aan weerszijden op het versterkte eilandje aan. Er werd een
voortdurende hagel aan loden kogels vanaf het eilandje op de belagers
afgevuurd. De 300 mannen van Mondragon
overmeesterden desondanks met slechts twee slachtoffers het eilandje. Niet in
het minst omdat de verbaasde en overrompelde wachters snel de stad in waren
gevlucht. Alle vestingwerken aan de Maaskant waren nu ingenomen en Parma stond voor de wallen van de stad,
de bestorming kon beginnen. Staat het
Maaswater in de winter tot aan de wallen, nu in juni liggen tussen Maasoever en
stadsmuren wel 50 passen. Ter voorkoming dat de Graaf van Leicester eventueel te hulp zou komen, stuurde Parma zijn ruiterij langs de Gelderse
vaart.
Burgers
van Venlo komen in opstand
Binnen de muren van de stad hoorde men geschreeuw en er
ontstond grote onrust. De Staatse soldaten hadden niets meer te verliezen en
wilden zich met hand en tand verdedigen. Maar de burgers waren enorm geschrokken
van de eenvoud en het gemak waarmee Parma
te werk ging. Zij vreesden het aanstaande bloedvergieten van hun vrouwen en kinderen, het roven en plunderen van hun
bezittingen. De paniek en razernij van de burgers kreeg de overhand, en zij dwongen
de Staatsen tot onderhandeling met Parma.
Zij klommen op de stadmuren en gaven tekens van overgave en bereidheid tot
onderhandelen richting de Spanjaarden. Johan
van Voghelsang (medicinae doctor), Pieter
Mointz (licentiaat in de rechten), Willem van Oeijen en Pieter Hoeftz (raadsverwanten), Willem Dorsz, Sebastiaan van Loen en Willem Kremer, werden afgevaardigd om het
gesprek met Parma aan te gaan en
sloten 28 juni een verdrag van overgave.
De Spaansen onder leiding van Mondragon marcheerden met
trompettergeschal over de schipbrug door de Helpoort als overwinnaars de stad
binnen. Langs de andere kant dropen de Staatsen zonder wapens en enig
vlagvertoon door de Tegel- of Roermondse Poort af:
· De stad
behield haar privilegiën en rechten bleven gehandhaafd, en iedereen die de stad
wilde verlaten, kreeg zes maanden de tijd zijn zaken te regelen.
· Het
felbegeerde tolrecht werd bevestigd.
· De Staatse
bezetters kregen toestemming om zonder paarden, wapens en vaandels te
vertrekken.
· De
vrouw van Schenck en zijn gezin mocht
uit het garnizoen vertrekken met een koets, getrokken door vier paarden. Zij
mocht al haar bagage meenemen die zij kon dragen. Alleen de bezittingen van
haar man werden verbeurd verklaard naar krijgsgebruik.
Het beleg van Venlo staat hiermee bekend als de snelle
inname van de stad Venlo door het leger van Parma
op 28 juni 1586 op de Staatsen van Maarten
Schenck van Nydeggen. Deze snelle geruisloze capitulatie viel lang niet bij
iedereen in goede aarde. De Spaanse soldaten waren woest en teleurgesteld. Zij
moesten met afgrijzen toezien dat de oorlogsbuit aan hun neus voorbij ging. De schade
aan de stad viel ook reuze mee, alleen de Hel- of Gelderse poort was vernield.
Parma wenste
Koning Filips II geluk met de
verovering van Venlo, het laatste bolwerk aan de Maas van de Staatsen was
gevallen. P.C.Hooft (1581-1647)
schrijft in zijn Nederlandsche Historiën, dat de verovering van Venlo zo snel
kon plaatsvinden omdat de gewapende burgers de Staatse bezetting tot overgave
hadden gedwongen. De Graaf van Leicester
nam dit zo hoog op, dat hij bij plakkaat van 9 juli 1586 bevel gaf de Venlose
goederen verbeurd te verklaren en zelfs beval ‘hunne personen aan te tasten, daar en alwaar zij mogten te vinden zijn’.
Het plakkaat werd in alle verenigde gewesten afgekondigd.
Meteen na de overgave van Venlo haastte de Bisschop van
Roermond, Willem van der Lindt (Lindanus),
zich naar de stad om de katholieke godsdienst te herstellen en benoemde Hugo Amerongius tot pastoor der parochie,
hij zou onderweg naar Venlo vermoord worden. Ook werd er de Gereformeerde
Magistraat afgezet en vervangen door een Rooms-Katholieke. Deze bestond uit Johan van Voghelsang (burgemeester), Johan in gen Huijs de Oude, meester Johan van de Puth, meester Peter Mouts, Willem Dorsz, Herman de Laet
Leonardszoon, Cornelis Ziegers, Gerard van den Camp, Godfried Bijll
(schepenen), Godfried van Loen, Leonard
in gen Raeij, Hendrik Boener, Johan in gen Huijs de Jonge (raden), Willem van Oeijen (peiburgemeester), Godfried Bijll de Jonge (sekretaris) en Antonius Cornelis (rentmeester). De protestanten
moesten alle kerken weer inrichten voor gebruik van de katholieken, en hun openlijke
diensten staken. Zij werden gedwongen onder de Spaanse overheersing in
Kaldenkerken ter kerke te gaan, of heimelijk een predikant binnen te halen.
Alexander
van Parma verdeelde de buit en eigendommen van Schenck onder zijn manschappen en vertrok met zijn leger naar
Neuss. En Venlo bleef onder het commando van Barnabas Barbovio. Na de verovering en plundering van Neuss trok Parma verder naar Sluis, de laatste
plaats van Vlaanderen die de Staatsen nog hadden. Deze werd tot zevenmaal toe
bestormd, voordat hij werd ingenomen. De stad Gelder werd 4 juli 1587 bij
verraad van commandant Aristoteles Patton
aan de Spanjaarden overgegeven. De Staatsen, die veel van hun problemen aan de
trouweloosheid der Engelsen toeschreven, droegen het gezag aan Prins Maurits over, dat zij eerder te
lichtzinnig aan de Graaf van Leicester
hadden toevertrouwd. Deze nam 17 december 1587 zijn ontslag en Maurits nam zonder verdere tegenspraak
de functies over als Kapitein Generaal en Admiraal der Verenigde Provinciën.
En ôs
Bliërick det zal noeijts vergaon
Hoe liep het nu af met onze Wullem, Lei en Peter. Bij de
aanval op Venlo hadden ze van Chris een plekje op de eretribune gekregen achter
de kerkhofmuur in Blerick. Met een gemengd gevoel van trots en gewetenswroeging
hadden ze hun drijvend fort zien afmeren vanuit Blerick. ‘Ut zuût d’r waal strak oët’, sprak Peter. ‘Moeij stökske slum werk’, straalde Lei. ’Haopelik kômme die jônges d’r auk weer goôd vanaaf’, zei Wullem en
sloeg met voelbare emotie een kruisteken, plechtig met de rechterhand vanaf het
voorhoofd naar de borst en vervolgens van de linker tot de rechterschouder.
Zoals eigenlijk alleen pastoor dat kan doen na afloop van de Hoogmis. Ze hadden
al hun vakmanschap gestoken in dat drijvend fort, dat geruisloos langs de
rechteroever richting Venlo gleed. Toen het ter hoogte van de Blerickse schans
kwam, brak de hel los. De kanonskogels vlogen van beide kanten over de Maas, en
de musketten vlamden hun loden kogels van alle kanten over het schaakbord der
Staatsen en Spaansen. De drie mannen konden hun ogen niet meer afhouden van dat
zinloze geweld! Waar ging dit eigenlijk om? De Staatsen tegen de Spanjaarden?
Protestant tegen katholiek? De koning van Spanje tegen de Prins van Oranje?
Goed tegen kwaad? Ze wisten het alle drie niet meer, en het kon ook niks
schelen. Drie gewone Blerickse mannen, die simpelweg voor hun gezinnen willen
werken zodat er brood op de plank komt. Die ’s avonds bij Lei samen een borrel komen
drinken om kleine probleempjes in hun dorp door te nemen. Hun drijvend fort
verdween achter de kop van de Weerd. ‘Ik
heb ut waal gezeen’, sprak Wullem en samen dropen ze af.
De volgende dag kwam Mondragon
een kan wijn brengen en drie zilveren kronen van de buit op Schenck. Hij bedankte de drie mannen
voor hun grote bijdrage, het had perfect gewerkt. Mede door het verrassende drijvende
fort was Venlo snel en met weinig bloedvergieten gevallen. Met een stevige
handdruk vertrok hij weer snel te paard, op naar Neuss. Wullem, Lei en Peter
beduusd achter latend. ‘Dae wiën drinke
we op, maar die zilverlingen gaeve we aan de kerk. Ik veul mich anders net wie
Judas . . ‘, Wullem wist altijd de goede dingen op het goede moment te
zeggen. Drie mannen legden de handen plechtig op elkaar en bezwoeren: ‘we zwiëge d’r veur altiëd en iëuwig euver’.
Daarna ging ieder zijns weegs en weer gewoon aan het werk. Blerick moest weer
opgebouwd worden en de gesneuvelde paarden begraven in de Paerdskoel.
En midden op straat liep de kleine Levrins, hij sloeg met
een oude houten pollepel op een oude soepketel. Op zijn hoofdje een slappe hoed
met een paar smerige ganzenveren erop gestoken. En hij zong uit volle borst:
‘En ôs Bliërick det
zal noeijts vergaon, zolang de wortel en de pin bestaon’.
Enkele
hoofdrolspelers:
Robert Dudley, 1e
graaf van Leicester (24 juni 1533 – 4 september 1588), meestal kortweg
Leicester genoemd, kwam als vertrouweling van Elizabeth I van Engeland de
opstandelingen in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden als Engels
landvoogd van 1585-1587 te hulp. Zijn interventie liep echter uit op een
fiasco.
Maurits
van Oranje (Dillenburg, 14 november 1567 – Den Haag, 23
april 1625), prins van Oranje en graaf van Nassau was stadhouder en
legeraanvoerder van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Tot hij in
1618 de titel prins van Oranje erfde van zijn halfbroer Filips Willem, werd hij
Maurits van Nassau genoemd. Maurits werd in 1590 stadhouder over de provincies
Gelderland, Overijssel en Utrecht. Als kapitein-generaal voerde hij het leger
aan tegen Spanje.
Maarten
Schenck van Nydeggen (Goch, 1540 - Nijmegen, 10 augustus 1589), Heer
van Afferden en Bleijenbeek, was een veldheer die tot 1578 in Staatse dienst
was, en daarna bevelhebber werd in Spaanse dienst. Hij werd in 1582 door de
Staatsen gevangengenomen en kwam in 1585 opnieuw in Staatse dienst, en vocht
voor de Opstand tot zijn dood in 1589. Hij was getrouwd met Maria van Gelre
(+1616), en hadden een dochter Frederica.
Koning
Filips II (Valladolid, 21 mei 1527 - San Lorenzo de El Escorial, 13 september
1598) was heerser over Castilië, Aragón (welke landen tezamen Spanje vormen),
Napels, Sicilië, de Spaanse Nederlanden en Portugal.
Alva,
Fernando Álvarez de Toledo y Pimentel (Piedrahíta in Ávila, 29
oktober 1507 – Lissabon, 11 december 1582), derde hertog van Alba, was een
Spaanse generaal en landvoogd van de Nederlanden aan het begin van de
Tachtigjarige Oorlog. Zijn bewind leidde tot een verheviging van de opstand in
de Habsburgse Nederlanden en uiteindelijk tot het ontstaan van de Republiek der
Zeven Verenigde Nederlanden. In de Nederlanden was hij bijgenaamd de IJzeren
Hertog en in Spanje de Grote Hertog.
Parma,
Alexander Farnese (Rome, 27 augustus 1545 – Atrecht, 3 december
1592) was een Spaans veldheer, landvoogd van de Nederlanden (1578-1592) en
hertog van Parma en Piacenza (1586-1592). Hij was de zoon van Margaretha van
Parma en Ottavio Farnese, hertog van Parma, en dus een onwettige kleinzoon van
keizer Karel V en via zijn vader een achterkleinzoon van paus Paulus III. Parma
trouwde op 11 november 1565 te Brussel met Maria van Portugal, en zij kregen
drie kinderen.
Peter
Ernst I Graaf van Mansfeld (Heldrungen, 20 juli 1517 – Luxemburg, 22
mei 1604) was graaf van Mansfeld-Vorderort. Hij was bevelhebber in het Spaanse
Leger van Vlaanderen en van 1592 tot 1594 was hij landvoogd van de Spaanse
Nederlanden . Hij was driemaal getrouwd, en had relaties met andere vrouwen
waaruit kinderen zijn geboren.
Cristóbal
de Mondragón y Otalora (Christoffel van Mondragon) (Medina
del Campo, 1504 - Antwerpen, 4 januari 1596) was een Spaans veldheer tijdens de
Tachtigjarige Oorlog. Mondragon arriveerde in de Zuidelijke Nederlanden in 1544
en zou op twee korte reizen na (1570-1571, 1579), zijn verdere leven hier
verblijven. Hij sprak de taal en trouwde een Vlaamse vrouw.
Claudius
van Haultepenne (Claude de Berlaymont; 1550-1587) was een
edelman en militair in Spaanse dienst. Hij was getrouwd met Adriana van Brimeu,
maar liet geen kinderen na. Claudius was heer van Haultepenne in Flémalle;
vandaar dat hij in de geschiedenis wel bekend is als Haultepenne of Houtepen.
Hij was lid van de Raad van State en werd in oktober 1576 samen met zijn vader
gevangengenomen. Van 1585 tot 1587 was Claudius stadhouder van Gelre in dienst
van koning Filips II van Spanje. Zijn broer, Florent van Berlaymont, volgde hij
hem op als stadhouder van Gelre-Zutphen
Cigoigne,
ridder Jean André Cicogna was superintendent van de contributie in 1584. Hij
werd in 1586 door Parma tot gouverneur van Roermond benoemd als opvolger van
Warlusel. Was aanwezig bij het beleg van Venlo in de zomer van 1586. Hij is
overleden te Roermond op 25 februari 1598 en begraven in het
Minderbroeder-klooster aldaar (PSHAL 10 (1873), 235 – 302, vanaf het jaar
1585).
Camillus
Capucchi (1537-1597), markies de Puy-Catin; bevelhebber van een
Regiment Infanterie
Famiano
Strada (Rome 1572-1649) was een jezuïet, historicus en moralist.
Het bekendste werk van Famiano Strada is De Bello Belgico decades duae,
1555-1590 (Nederlands: De oorlog in de Lage Landen), en werd geschreven met de
hulp van Alexander Farnese (1545-1592), rond 1602. Het werd gepubliceerd in
1632 en in het Nederlands vertaald in 1646.
Lambert
Keuller (Venlo, 14 oktober 1813 – aldaar, 2 mei 1864), geboren als
Lambert Josef Eduard Keuller, was een Nederlands schrijver, notaris en
amateurhistoricus. Daartoe gestimuleerd door zijn vader hield hij zich reeds
vanaf zijn dertiende bezig met onderzoek naar de geschiedenis van Venlo. Zijn
vader bracht hem in contact met de Venlose gemeentesecretaris L. Gallot, die
hem hielp bij het speurwerk in de archiefstukken van de stad. In september 1843
verscheen zijn belangrijkste werk Geschiedenis en Beschrijving van Venloo,
waarvoor hij in 1852 werd benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandse
Letterkunde.
Gerard
Peeters, kapelaan en geschiedschrijver (Tegelen 1829-Wijnandsrade
1887) beschreef in 1870 de geschiedenis van het aloude kerspel Blerick. In
enkele stukken lijden we mee met de verschrikkingen van onze voorouders.
Helmich
van Splinter, hopman (1586),
kastelein van het slot te Well, toen de graaf van Mansfeld, door Parma
gezonden, het opeiste. Deze van Helmich een weigerend antwoord ontvangen
hebbende, rukte voor Venlo, dat hij beide van de Gelderse en Brabantse zijde
belegerde. Na het overgaan dier stad werd het slot ten tweede male door
Hautepenne opgeëischt. Helmich zocht het te houden, ten minste tot er
behoorlijk bres zou zijn geschoten, doch hij werd door ontrouw en muitzucht van
zijn eigen volk genoodzaakt tot verdrag met den vijand te komen. Hautepenne
luisterde naar geen billijke voorwaarden. Nochtans beloofde hij Helmich vrijen
uittocht met zijn paard. Doch hij hield zijn woord niet. De hopman en zijn
gezin werden, na het overleveren der plaats, naakt uitgeschud en van alles
beroofd. Hij en een groot deel zijns volks kwamen te Utrecht, daar drie van de
muiters, op zijne aanklacht, ten galge verwezen werden.
Sir
Roger Williams (1539/1540 - 12 december 1595) was een
weerspannig en eigenwijs ‘Welsh’
soldaat en militaire theoreticus, die de protestantse zaak diende in de strijd
tegen de Spanjaarden. Robert Dudley, 1st Graaf van Leicester zei dat als een
soldaat ‘zijn gewicht in goud waard was’.
Hij was later een naaste medewerker van Robert Devereux, 2de Graaf van Essex,
en werd een nationale held vanwege zijn bestrijden van de Katholieke Liga.
Williams was een sterke voorstander van de modernisering van de legers en het
onderzoeken van nieuwe militaire technologieën.
Bisschop
Lindanus, Willem van der Lindt (Wilhelmus Damasi Lindanus;
Dordrecht, 1525 - Gent 2 november 1588) was een Zuid-Nederlands bisschop en
inquisiteur. Hij was de 1ste bisschop van Roermond (1562-1588) en 2de bisschop
van Gent (1588-1588).
Johannes
Evangelista Pontanus, afgeleid van zijn eigenlijke naam Verbruggen
werd geboren in 1607 in Messelbroek (vlakbij Averbode), en overleden in
Averbode op 23 mei 1691. In 1642 werd Pontanus benoemd tot pastoor van Blerick
en bleef dit 46 jaar lang, tot 1688. Hiermee was zijn pastoorschap de
langstdurende in de geschiedenis van Blerick.
Franciscus
d’Aicfort, of Van d'Oeybraken, pastoor Blerick 1560-1597. Hij moest
in 1580 of nog vroeger van hier vluchten wegens een inval der calvinisten. In
1586 werd hij voorgedragen tot pastoor te Venlo, doch de bisschop Lindanus nam
geen genoegen met deze benoeming. Hierop verzorgde hij wederom Blerick, maar
moest zich herhaaldelijk te Venlo verschuilen, waar hij onder de kapelaans werd
gerekend. Onder zijn bestuur werden de tegenwoordige, civiele registers van
Blerick aangelegd.
Huwelijken
en dopen in 1586
· 23 juni
1586 trouwde de zoon van Mathias Verboeckhorst met Leonarda Libelen, dochter
van Gerardus.
· 10
augustus 1586 trouwde Judocus Nigri (zwart), zoon van Joannes, met Catharina
Braxator (bierbrouwer), dochter van Gerardus.
· 10
augustus 1586 is gedoopt Anna, dochter van Jacobus Baecken; getuigen zijn
Leonardus Kales en Elisabeth Gijsberti opt Laerbroeck.
· 19
augustus 1586 is gedoopt Mathias, zoon van Mathias Theodori Leenen; getuigen
Joannes Leenen (broer) en Mechtildis Naelens
· 28
augustus 1586 is gedoopt Mechtildis, dochter van Baltesaris Venuelle; getuigen
zijn Gosswinus Duije uit Venlo en Mechtildis Mullers
· 31
augustus 1586 is gedoopt Henricus, zoon van Joannes Verheyen; getuige is
Frederica, zus van Joannes
· 4
september 1586 is gedoopt Mathias, zoon van Jacobus Fabri; getuigen Laurentius
Fabri (broer) en Johanna Insten
· 23 juni
1586 is gedoopt Wijndela, dochter van Joannes Mathis ant Varen; getuigen
Theodorus Rulkens en Catharina e.v. Gerardus Potbeckers
· 12
augustus 1586 is gedoopt Leonardus, zoon van Leonardus frabri; getuigen Joannes
de Dael a Barlo en Elisabeth van Boicket vanden Horst
· 19
october 1586 is gedoopt Gertrudis, dochter van Lambertus int Ijgelbosch;
getuigen Joannes (broer van Lambertus) en Catharina Sanders
Blericksen
werkten aan de schans
· Gossen Schramkkens
betaald 6 gulden in de schans te Blerick, tijdens de belegering van Venlo in
1586, voor gevangenen geld;
· Noch die Schmedt tho Blerick van datt issern
werck ahn die bruck gegeven;
· Item Jennis Lemmen inde scans toe Blerick
moten tymmeren alst leger voer Venlo laich hem voer sinen arbeit ende kosten
betalt 25 gl.