In het Gelders archief bevinden zich de tolboeken van de hertog van Gelre, Willem II van Gulik. Op de Maas werd o.a. tol geheven in Heerwaarden, Ravenstein, Mook en Middelaar. Westermann[1] legde een en ander keurig vast in zijn boek, waaruit ik de gegevens van de passerende ‘Remundse en Venlose’ maasschippers heb kunnen destilleren. Het betreft het tijdvak van 9 maart 1394 tot 14 juni 1395 en wel voor de genoemde maastollen. Het Venlose schippersgilde, de ‘Broderschap van den Heylighen Cruys’ telde in de 17e eeuw zo’n 40 maasschippers. Als we de gegevens van Westermann analyseren van zo’n 250 jaar eerder, dan tellen we in die 15 maanden maar liefst 86 schippers uit Venlo. Dat onderstreept duidelijk het belang van de maashandel zo’n 40 jaar nadat Venlo stadsrechten verkreeg van Reinoud II.
Helaas staan over deze periode geen tolgegevens van de Venlose haven geregistreerd, de reden van het ontbreken is wel duidelijk. De inkomsten van deze tol zijn namelijk in 1393, na het overlijden van Willem II van Gulik[2], toegewezen aan zijn moeder Maria van Gelre, dochter van Reinoud II van Gelre, aan wie de aanspraken op Gelre te danken zijn. Maar uit de bovengenoemde tollen krijgen we toch een goed beeld van de maasschippers en de maashandel in Venlo. Hout, graan, wijn, zout, kolen, kalk, vis en steen zijn wel de hoofdproducten, die vervoerd werden.
In Ravenstein vinden we een tweetal halve vrijstellingen voor de schippers van Roermond en Venlo: ‘Sonnendages Judica (5 April 1394) gaf miin lieve genedige heer van Gelre dien van Remunde halven sinen toll quiit’, en ten tweede: ‘Sonnendages octava Pentecoste (14 Juni 1394) gaf miin heer... dien van Venle oyck halven toll quiit’. Bovendien blijkt ook Grave, dat in deze tijd nog geen Gelderse stad was (wat het in 1400 werd), vrijdom van deze tol te hebben genoten.
In de tolrekening van ‘Moudic of Midler’ wordt de laatstgenoemde plaats (Middelaar), afwisselend gebruikt met Mook. Het huis Middelaar en de domeinen onder Mook vormden een rentambt, waartoe onder meer de riviertol en ook een landtol te Mook behoorden. Naast de inkomsten uit die tollen vindt men in die rekeningen vermeld de opbrengst van voor de hertog verkocht koren. De hoeveelheden en prijzen van de verkochte haver, gerst, tarwe, rogge, wikke, boekweit, erwten, worden nauwkeurig aangetekend, waarbij 1 malder steeds voor 4 schepels gerekend wordt. Verder doet men inning van landpacht (in geld) en van erfpacht, ‘tyns’ of ‘tiende’ (in koren). De landtol te Mook werd verpacht; de inkomsten hiervan waren niet groot. De pacht bedroeg 60 gulden, d.w.z. 32 scilden[3], terwijl de riviertol 650 scilden opbracht.
Het
enige tarief, dat van direct en van groot belang is voor het gebruik van de tolrekeningen
van 1394 en 1395, is de uitvoerige lijst van de in 1394 te Mook en Ravenstein
geheven tolrechten die Meerdink[4]
in zijn boek heeft vastgelegd op pagina 65: ‘van
eynen hondert hards koeren (winterkoren) 2 alde sc., van eynen hondert
somercoerens eynen alden sc., van eynen voeder wiins acht groet, van eynen last
herinx acht groet, van eynen last buckinx acht grote, van eynen last calmus
acht grote, van eynen last botteren eynen alden sc., van eynen wagen kese eynen
gr., van eynen hondert salts vier alde st., van eynen dobbelen knye vierkantich
holtz drye alde st., van eynen dobbelen knye cleynholtz anderhalven alden st.,
van eynen hondert kalx eynen alden st., van viiffentwintich voder kolen eynen
alden st., van eynre karre weden vier gr., van twyntichdusent botsele eynen
alden st. ende desgeliix van anderen borneholts nae siinre werde, ende van eyn
terling (pak) gewants drye grote, voirt van yser, stale, coper, bly ind van
anderen comenscappen, die niet vurss. en is, sal men geven nae haere werde’.
Als
we de lange lijst met maasschippers door lopen, vallen een paar namen meteen
op:
Hein Ratinck (±1340-1428), die burgemeester was
van Venlo (1398-1404) en over een nog langere periode schepen (1397-1428). Hein
was getrouwd met ene Grete, er zijn drie kinderen van hen bekend: [1] Heinrich,
[2] Dirich, [3] Mechtildis.
Gherit van Hellu en Jannes Vetloegen worden
regelmatig als schepenen vermeld in de regesten van het Stadsgericht Venlo en
het klooster Maria Weide.
Jannes Vetloegen geeft hierin iets meer prijs. Met
zijn echtgenote Johanna verwierf hij in 1404 een aandeel in de tienden te Natt
gelegen in het kerspel Breyell. In 1417 kregen zij een huis en erf in erftijns,
gelegen in der Weiden tussen enerzijds het erf van Sibrecht aen ghen Ende en
anderzijds het erf van Jacob van Blerick voor anderhalve Gelderse gulden
jaarlijkse te betalen met Sint Andries. In 1433 draagt Gebel, dochter van
wijlen Lambrecht Vetloegens, met toestemming van haar moeder Styne aan het
klooster Maria Weide een moestuin over, gelegen bij het klooster waar ten dele
het koor van het klooster op staat. Tenslotte in 1442 verkoopt Joannes
Vetloegen zijn vruchtgebruik en recht aan een erf aan de stad Venlo. Dat lag voor
de Tiegelporten bij de stadsgracht, waar men mergel op placht te leggen.
Analyse van de Gelderse tolboeken 1394-1395 geven een goede inkijk in de handel van het laat-middeleeuwse Venlo. De gunstige logistieke ligging en de privileges gaven de nieuwe ‘stad’ Venlo vleugels. De maashandel bleek van levensbelang, hetgeen is af te leiden uit het grote aantal maasschippers. Zij traden toe tot de magistraat om hun belangen en privileges beter te beschermen. Hieronder de ‘86’ Venlose maasschippers:
[1] ‘De Rekeningen
van de Landsheerlijke tollen in Gelderland 1394/1395’; Dr.J.C. Westermann
(Arnhem 1939)
[2] Willem II van Gulik (ca. 1326 - 13 december 1393) was
van 1361 tot 1393 de tweede hertog van Gulik. Willem huwde in 1362 met Maria
van Gelre (1328-november 1397), een dochter van Reinoud II van Gelre. Zij
hadden voor zover bekend drie kinderen: [1] Johanna (-1394 of 1415), huwde in
1376 met graaf Jan V van Arkel (1362-1428). Haar kleinzoon Arnold van Egmont
volgde haar broer Reinoud op als hertog van Gelre; [2] Willem I (1364-1402),
hertog van Gelre (1372) en als Willem III hertog van Gulik (1393); [3] Reinoud
IV (1365-1423), hertog van Gelre en Gulik vanaf 1402.
[3] Een scilt = 1,875 gulden
[4] ‘Roermond in de Middeleeuwen’; Meerdink, Carel Johan August - Roermond (1909)