donderdag 2 januari 2020

Blariacus, d’r kump maar gen ind aan

Op zaoterdig 18 december 1909 steit unne ingezónden breef van unne zoon van d’n alde Blariacus in de Nieuwe Venlosche courant. Hae schrief euver ut óntstaon van zien Blièrick. Hae euverdrief un bietje euver de geschiedenis van Blièrick.
Maar ut blief waal hièl leuk um ens door te laeze, tösse de regels door staon unne gas feite wao we neet umhaer kinne.
D’n breef griep mich beej de sträöt, ik mót um nag ens röstig doorlaeze. Ik zet mien linkerhand onder mien kin en staar nao det schermpke van miene kómpjoeter. Ik betrap d’r mich op det ik hardop zit te praote:
‘Blariacus, zeg mich wao ik dich kin bereike . . ?’
‘Blariacus, laot huùre wao ik dich kin vinde . . ?’
‘Blariacus, met pièn in ut hert wil ik dich vertelle . . !’
‘Blariacus, ut geit gewoèn maar door, d’r kump maar gen ind aan’



Blariacus - Een torsche grijsaard. Somber schouwden zijne donkere oogen. Zorg leest men in 't edel gelaat, het is, of hij peinst over 't einde. Voor lange, lange jaren her had hij zich gevestigd op den linker maasoever. Hij kwam uit 't land van den onoverwinbaren Romein. Zijn eega was een koningskind uit den stam der fiere Menapiërs. Zijn woonstee lag 12 mijlen van Catualium of Kessel en 22 van Cevelum of Cuijk. Naar hem werd die plaats genoemd Blariacum. Hard was de strijd om den zege. Hij was een voorpost, een pionier der groote natie. Zijn taak was 't beveiligen der Romeinsche heirbaan, het in toom houden der omwonende stammen. Hij bracht een hoogere beschaving aan de hier wonende barbaren. Dat was zijn gelukkige tijd. Met krachtigen arm heerschte hij mijlen in den omtrek. Tegelijkertijd deed hij den Romeinschen cultuur doordringen en wist hij eerbied voor dat genie in te boezemen. Wanneer zijn schepen hem den stroom langs voerden, werd hij overal toegejuicht, werden de belastingen zonder moeite geïnd. Dat was niet altijd zoo geweest. In den beginne had hij een harden kamp te strijden. Met slechts 2 schepen en eenige legioenen soldaten zeilde hij de Maas af. Een volk van reuzen bewoonde de oevers. Bij 't zien der schepen komen ze uit hun dichte bosschen. Met machtige hand grijpen zij rotsblokken en slingeren die met krachtigen zwaai naar die vreemde indringers. Blariacus alleen bevond zich op de voorplecht van zijn schip. Suisend doorklieven die steenen de lucht. Hij wijkt geen duim van zijn plaats. Kalm weert hij met zijn veldheerstaf de steenworpen af. Strak gespannen is zijn gelaat, ijzig de blik zijner oogen. De behaarde barbaren bewonderen en zien in hem een hooger wezen. Zij brengen geschenken en smeeken om vrede. Zij vragen hem zich bij hen te vestigen,  gaarne helpen zij hem zijn burcht bouwen.
Zoo ontstond Blariacum. Van hieruit werkte hij rustig èn voor Rome èn voor de beschaving der onderworpen volkeren. Hoog lag zijn burcht aan de machtige Maas, fier wapperde zijn standaard door ieder geëerd. De wachter op de tinne (ut baoveste deil kasteelmoor) schouwt wijd, wijd over een bevredigd en tevreden gebied. Dan verscheen op den rechter maasoever een vreemde volksstam. Ondanks zijn veldheerstalent kon Blariacus den krijg niet volhouden. Door de overmacht terug geworpen over de Maas, moest hij zijn werken tot den linker maasoever beperken. Bange tijden breken nu aan. Franken, Noormannen en andere woeste horden doen ruwe invallen. Blariacus trekt zich terug in zijn sterken burcht. Voor lang is zijn invloed weg. Wanneer eindelijk de volksverschuivingen tot stilstand komen, en de rooftochten ophouden, wanneer er ten slotte klaarte komt na de nevelen ziet hij aan gene zijde der Maas een Vesting. Dat stemt hem treurig; hij weet uit zijn Romeinschen tijd, hoe nabij een vesting geen vrede en welvaart kan heerschen. Verschillende rampen gaan hem treffen. Een deel zijner afstammelingen trekt weg, en vestigt zich in 't Peelland. Zij stichten Berkele of Klein-Blerik, later Horst genaamd. Door de voortdurende stormen en aanvallen verviel zijn burcht. Uit de overblijfsels deed hij de eerste christen kerk bouwen (dit is de alde Lambertuskerk). Hij zelf woonde voortaan in een eenvoudige woning of op ’t kasteelke Boerlo. Erger dan dit leed was het onteigenen of beter 't rooven van 30 hectare van zijn besten grond. Daarop bouwde men het Fort Sint Michiel. Men lette niet op zijn protest en tot op den huidigen dag heeft hij geen restitutie noch aan grond noch aan geld kunnen verkrijgen. Nog altijd was Blariacus echter in aanzien. Hij had de heerschappij over de Maas en niemand was er die zo hem betwistte. Daardoor had hij een vrijen weg, nog altijd lagen talrijke schepen op dien stroom, welke Blariacus groote schatten toevoerden. Ook dit recht trachtte men hem te ontnemen. 
Bij een der processies op Sint Urbaansdag voer de eerewagen met het beeld des heiligen wat ver in den stroom. Schippersknechten, Hollandsche geuzen, deden den wagen kantelen. Ze vischten het beeld op en voeren er in triomph mee op en af. Aan gene zijde der Maas verscheen de regeerende burgemeester van Venlo met den stadsbode. Tot den Geuzen riep men: 
‘Namens mijnen Heer beveel ik U, brengt dat beeld tot ons over. Want met het beeld verliezen de Blerickschen alle gerechtigheden op de Maas.’ 
’s Anderendaags was dat beeld op het stadhuis te Venlo. De geestelijkheid, die altijd erg gehecht is aan hare parochie, sprong hier in de bres. De verontwaardigde Pontanus, een rechtgeaard zoon van Blariacus, slingerde Venlo een stuk in 't gelaat, waarin hij de fiolen van zijn toorn en verachting uitgoot. Wat belachelijk is ‘t, de jurisdictie over de Maas aan een houten beeld toe te schrijven, terwijl zij toch aan den Blerickschen grond gehecht is. Waarvan de grenspalen gevestigd waren, vooraleer er burgers van Venlo bestonden. Doch dit hielp niet. De hulp van den Vicaris Generaal te Roermond werd ingeroepen. Toen wilde men wel heimelijk het beeld terugbezorgen. Pontanus eischte openlijk en plechtig herstel. Blariacus echter was te zwak om de stem zijns zoons kracht bij te zetten. Het was ook een recht treurige tijd. Zijn kinderen waren verzwakt, ze werden mishandeld en uitgezogen. Blariacus moest dat alles lijdelijk aanzien. Wat zou hij ook beginnen tegen de overmacht. Beurtelings waren het de Staatsche of Spaansche, de Fransche of Pruisische troepen welke zijn land uitplunderden of plat brandden. Hoe vaak moest hij zijn geestelijken niet sturen naar 't Fort Sint Michiel, waar grimmige ijzeren of koperen monden gereed lagen om dood en verderf uit te braken. 
Pas in de laatste jaren heeft Blariacus zich hersteld. Sinds de vestingwerken gesloopt zijn ontwaakte er nieuw leven en frissche moed. Hij telt zijn onderdanen weer bij duizenden. Fier beurt hij ’t hoofd in 't bewustzijn zijner komende kracht. Zijn zonen en dochteren ijveren voor zijn glorie. Wel zijn er binnengedrongen, die niet hebben 't bloed van Blariacus in de aderen. Maar ook zij zullen zich hechten aan den Oude. Hij zal hen tot zich opheffen en vormen tot trouwe Blariaci. 
Daar dreigt plots een nieuw gevaar. Als een bliksemschicht bij wolkenloozen hemel komt het over ons gevaren. Blariacus, de oude, hij moet verdwijnen. Reuzen vangarmen met ontzaggelijke grijpklauwen strekken zich naar hem uit. Och, Oude, denk niet aan liefde, die armen zullen u verdrukken. 
Blariacus, waak en omgord uwe lendenen, op uwe hoede.
Een zoon van Blariacus.
[oèt www.delpher.nl]