vrijdag 13 mei 2022

Theodorus van den Panhuizen (1650-1733)

Theodorus van den Panhuizen (Panhuijsen), gedoopt 15 mei 1650 in Rotselaar (B), zoon van Joannes van den Panhuizen en Anna Grietens. Hij werd 22 maart 1691 kapelaan in Venlo en van daaruit 27 april 1696 tot pastoor in Blerick benoemd. Hij heeft het zeker niet gemakkelijk gehad. Allereerst werd hij geconfronteerd met brandstichting van zijn pastorie op zondag 27 juni 1700, rond elf uur ’s avonds. Er stond een felle wind, het vuur greep woest om zich heen. De vlammen sloegen uit stal en schuur, waar zich het paard, de drie koeien, de stier en vijf varkens bevonden. Iedereen die een leren emmer ter beschikking had, hielp met blussen. Ook de schippers en mulders uit Venlo schoten te hulp. Na het blussen misten de Venlose schippers en mulders zo’n tien leren emmers. Zomaar verbrand, of toch stiekem door de Blerickenaren meegenomen? In ieder geval liet de schepenbank op hun kosten bij de Venlose haammaker Daniël Cloussen tien nieuwe leren emmers maken voor de schippers en mulders. Vier maanden na de brand stonden plotseling twee huizen tegelijk in de fik, dat van Gerard Peemans en zijn vrouw Maria Linssen, en het huis van Liesbeth Jacobs. Hier moest welhaast sprake zijn van brandstichting. Ene Servaes Bouslier[1] werd verdacht, verschillende getuigen hadden hem bij de drie branden zien wegrennen. Hij werd er nu zelfs ook van verdacht, dat hij tien jaar geleden het huis van de heer van Laer had aangestoken[2].

Aan de andere kant van de Maas groeide de dreiging van een aanstaande oorlog[3]. Het garnizoen van Venlo en het fort Sint-Michiel werden op sterkte gebracht en de vestingwerken hersteld. De gracht van het fort uitgediept en met water gevuld. Nieuwe palissaden werden opgericht, en aan de Venlose kant werd de wal langs de Maas met bastions versterkt. In Blerick werden oorlogsschattingen opgelegd, ze moesten hooi, stro en takkenbossen leveren en een gedeelte van hun vee afstaan. Met hun karren moesten ze vrachten voor het leger vervoeren, en dat alles onder dwang. 

Nauwelijks was met steun van de abt van Averbode de pastorie herbouwd, of het beleg van Venlo volgde. Blerick werd verschrikkelijk door verwoesting, inkwartiering en plundering geteisterd. In de pastorie bleef geen raam heel, het kostte 100 ducatons[4] om de boel te herstellen. Toen pastoor van den Panhuizen na het beleg thuiskwam, trof hij daar een zieke kapitein aan, die hij enkele dagen tot aan zijn dood heeft verzorgd. Ook had hij gedurende twee weken een kolonel van de geallieerden samen met diens gezin ingekwartierd. Het was een komen en gaan, zo bood hij verder onderdak aan graaf van Tilly[5], aan ene generaal Nasmaer, de Engelse kolonel Neve en een majoor van het Regiment Saxe Gotha. Tijdens het beleg had pastoor gemiddeld 15 man over de vloer. Maar ook het dorp was vreselijk getroffen, vooral de huizen en landerijen in de buurt van fort Sint-Michiel. En de inkwartieringen in het dorp zouden nog lang aanhouden. In juli 1710 werden twee dagen en nachten liefst 86 mensen ingekwartierd in de pastorie. Waaronder vier kapiteins, twee luitenants, een vaandrig, een aantal onderofficieren en soldaten met vrouwen en kinderen. Men had de pastoor ook nog een Calvijnse dominee toevertrouwd onder het mom ‘geestelijken moeten bij elkander blijven’. Daar bovenop kwamen nog 25 paarden die verzorgd moesten worden, en het vee van pastoor moest dan maar uitwijken naar het kerkhof. De officieren verontschuldigden zich wel voor de overlast, die ze de pastoor bezorgden!

Pastoor van den Panhuizen beschreef de verschrikkelijke vernielingen, die werden aangericht bij het begin van de Spaanse Successie oorlog in 1702:

In het belegh van de stadt Venlo is alles in de kercke van Blerick geruïneert, gebroken ende veel gestolen. De orgel is gansch ende geheel verdestrueert ende de pijpen sijn meest door de Engelschen (Engelse troepen) wegh genomen; alle dry de authaeren sijn door het breken van hunne heylighe graven[6] ontweyt ende de taefereelen[7] van Onse Lieve Vrouwenaltaer alsoock van sint Antonis zijn weghgenomen. Hetselfde soude oock hebben geschiedt aen den hoogen altaer (van den welcken alreerts de twee belden van sint Norbertus ende sint Bernardus waren weghgedraegen), ten waere ick[8], frater Theodorus van den Panhuyssen, pastor, ter selver tijt aldaer was verschenen, die siende dese heylighschenderye, ben onsteken geworden met eenen iver (toorn) ende hebbe met stoutigheyt (moed) ende iverige woorden de onteerders verdreven. Godt loff, dat sij mij niet en hebben mishandelt ende hun quaet voornemen niet en hebben uytgewerckt. De ciborie, remonstrantie (monstrans), kelcken en alle kerkelijcke mobiliën[9] hebbe met peryckel (gevaar) van mijn leven uyt de kercke gehaelt, soodat er niet van alles en is gemist ofte achtergelaten. Het belegh geeyndight sijnde, hebbe van den eenen en den anderen wat versoeght tot restauratie van de geruïneerde kercke ende hebbe soo veel bijeen vergadert, dat ick eerst hebbe gemaeckt de treden op de twee altaeren te weten den hooghen ende van Onse Lieve Vrouwe. De overblijfsels van de pilaren die te vooren stonden aen de hooge choore[10] ende die ik vonde hier ende daer in de tenten van de soldaten, hebben geïmploieert (gebruikt) tot de funte (doopvont). Item hebbe in de sacristye, alwaer alles was gebroken, doen maecken eene kasse (kast) tot conservatie (bewaring) van alle kerckelijcke meubels ende hebbe den vloer beleght met bert (planken). Hebbe daarenboven (bovendien) gemaeckt een schoon antipendium[11] voor den hooghen altaer met eenen corresponderenden (bijpassend) cassuyfel. Item uyt eyge middelen eenen setelstoel ende twee trype[12] kussens, die mij hebben gecost 33 gulden. Daernaer iss er noch gemaeckt een ander antipendium door joffrouw Bitzen, religieuse op de Weyde[13], aen de welcke wij hebben gedaen de oncosten ende sij den arbeid van maecken ende schilderen. 

Eindelijk duidelijkheid

In 1710 werd eindelijk een slepend proces over belastingen tussen de pastoor en de plaatselijke overheid beslecht. Reeds 15 december 1708 was tussen partijen een akkoord gesloten:

1. Ten tijde van oorlog, zal de pastoor van Blerick 30, en ten tijde van vrede 10 patacons[14] jaarlijks aan gemeentebelastingen betalen.

2. De pastoor leent binnen een jaar 200 patacons in specie (klinkende munt) renteloos aan de gemeente. Onder voorbehoud dat pastorie of de abt van Averbode in bezit van dit kapitaal blijven, bij overlijden van pastoor.

Dit akkoord ging door, met die uitzondering dat de pastoor meteen 25 rijksdaalders overhandigde in plaats van de genoemde 200 patacons binnen een jaar. Zo blij was hij schijnbaar met de nieuwe regeling. 

Bij de Vrede van Utrecht stond Karel IV op 12 mei 1713 het ambt Kessel af aan de koning van Pruissen. Deze hebzuchtige vorst maakte ook aanspraak op het aangrenzende fort Sint-Michiel, wat echter bij Venlo en de Republiek der Verenigde Nederlanden bleef. Soms had van mij de hebzucht mogen winnen! 

Onder het bewind van pastoor van den Panhuizen gebeurde veel aan de Lambertuskerk. Op kosten van secretaris Jan Lamberts en zijn vrouw Aldegondis Bitsen werd voor zesenveertig pattacons door meester Dierick Deckers, schrijnwerker uit Venlo, een nieuw Onze-Lieve-Vrouwe-altaar gemaakt. Op 16 augustus 1712 sloten de schepenen en gezworenen van Blerick een overeenkomst met meester Peter Coenen voor veertien jaren voor het ‘decken der kercke soo dese heerlickheijdt moet onderhalden’. Op een vroege wintermorgen in 1713 werd de Lambertuskerk door enkele dieven beroofd. Veel van haar kostbaarheden werden gestolen, onder andere twee zilveren kelken, zilveren ampullen met schotel en alle gouden en zilveren sieraden aan het beeld van Onze Lieve Vrouw. Het jaar daarop slaagde pastoor van den Panhuizen erin twee nieuwe kelken te kopen, elk van 25 patacons. Sijbert Schouren en Jan Adolf sloten in 1719 met het dorpsbestuur een overeenkomst over het groot onderhoud van het timmerwerk aan het kerkdak. De balken moesten van eikenhout zijn en ‘de plancken sullen danne (dennen) deelen wesen’. Voor de werkzaamheden ontvingen beide aannemers ‘de somme van negentigh pattacons ende een half ton bier’. De toren van de kerk was nog steeds vervallen. Om dit probleem op te lossen, werd op 17 augustus 1721 een ’besteck ende conditie om eenen nieuwen toren op te bouwen’ opgemaakt. Dit bestek bevatte liefst 35 artikelen over de afbraak van de oude en de bouw van de nieuwe toren. De bouw werd stap voor stap beschreven. De klok en het uurwerk mochten niet worden beschadigd en moesten later weer worden herplaatst. De nieuwe toren - een dakruiter - werd geheel met leien bekleed en bekroond door een spits dak, waarop een kruis van drie meter kwam. Bovenop het kruis kwam een koperen bol en een dito haan. Het houtwerk zoals ‘balken, stijlen, ribben sal moeten wesen vant beste eijken houdt’. Het werk moest binnen twee maanden worden uitgevoerd met een marge van acht dagen en werd aan Geret Coopmans uit Venray gegund voor de ‘somme van 135 specie rixdaelders, den rixdaelder tegens drij gulden sesthien stuyvers’. Toen de nieuwe toren klaar was, kocht men in Luik een tweede klok voor de som van ruim 50 pattacons. De inwijding daarvan vond op 14 december 1721 plaats. In dat jaar kwamen ook verschillende nieuwe meubels in de kerk. 

Gedurende 37 jaren diende van den Panhuizen in Blerick, vierde met luister zijn jubelfeest en overleed 29 november 1733, in de ouderdom van 84 jaar, na zijn 60ste priesterjaar. Zijn portret met familiewapen hangt in de pastorie.


[1] Zie gezinsklapper Blerick nr.207: Servatius Bosle (Bossele, Bouslier, Bousselin), getr. met Maria Boudewijns; woonde 1677 in Weert, waar hij soldaat was onder Ambrosius de Muttini, gouverneur van Weert.

[2] Dit kan niet kloppen, aangezien bronnen aangeven dat de Hièrshaof in 1679 is afgebrand.

[3] Het Beleg van Venlo in 1702 was een beleg van een maand door de Republiek der Nederlanden op de Frans-Spaanse bezetter van de stad. Het duurde van 29 augustus tot 23 september.

[4] Zilveren munt, circa 33 gram, met een waarde van 63 stuivers

[5] Claude-Frédéric t'Serclaes, graaf van Tilly (Brussel 1648 – Maastricht 1723) was een vooraanstaand militair in de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden. Hij was onder andere generaal van de cavalerie, later opper-bevelhebber van de Staatse troepen en gouverneur van Maastricht.

[6] de altaarstenen met relikwieën van heiligen werden stuk geslagen

[7] schilderijen, waarop heiligenlevens zijn uitgebeeld, en die als panelen boven het altaar zijn bevestigd

[8] ware het niet dat ik

[9] verplaatsbare voorwerpen

[10] het priesterkoor van het hoogaltaar

[11] doek dat tegen de altaartafel was gehangen, meestal zeer fraai geborduurd of beschilderd

[12] een fluweelachtig wollen weefsel dat vooral als stoelbekleding werd gebruikt

[13] het klooster Mariaweide in Venlo

[14] Spaanse munt, een daalder waard