De soldaten
van Napoleon waren in aantocht en zouden spoedig Blerick bereiken. Boer Lenders
had reeds voorbereidingen getroffen voor een evacuatie. Alleen de spullen die
in het dagelijks leven niet gemist konden worden waren nog in de diverse
vertrekken aanwezig. De rest was reeds ingepakt en zo veel mogelijk op karren
geladen. De vlucht naar Horst kon elk moment beginnen. Potdomme, dat nu ook nog
het vuur uit moest zijn. Moeder knoopte de plak om haar hoofd en begaf zich op
weg naar de ruim een kilometer verderop gelegen boerderij Baasdonk om in een
klomp wat gloeiende kooltjes te gaan halen. Nauwelijks op de terugweg, vuur in
de klomp, klomp onder de schort en daarmee voortdurend schuddend om te
voorkomen dat de klomp ging smeulen, zag de boerin ginds in de buurt van haar
eigen woonstee een stoet paarden en wagens wegtrekken. Zouden de Fransen (?),
dacht ze en begon harder te lopen. Het antwoord op haar vraag kwam even snel
als onverwacht. Plotseling was ze omringd door een troep Franse soldaten te
paard die haar onverstaanbare vragen stelden. In haar beste gebarentaal
probeerde ze hen duidelijk te maken dat ze thuishoorde op gindse boerderij en
dat ze haast had omdat ze mee wilde met haar man en kinderen, haar meiden en
knechten, haar have en goed. De Franse cavaliers echter hadden andere plannen
met haar en weken niet van haar zijde toen ze terugliep naar de boerderij. Ze
kwam in een volslagen leeg huis. Boer Lenders had geen half werk verricht. Er
was voor de Fransen niets te halen, behalve? De grote sopketel in de
achterkeuken was geheel ingemetseld, maar de soldaten braken hem uit en
besloten hem als kookpot mee te nemen naar hun kwartier in de bossen. Ook
boerin Lenders moest mee. Ze wisten haar al gauw duidelijk te maken dat ze voor
hen zou moeten koken. De koperen sopketel werd daartoe in het bos op stenen en
keien gezet en bij boeren in de omtrek, die hun bezit niet zo snel in
veiligheid hadden weten te brengen, haalden de Fransozen hun leeftocht uit de
kelders en voorraadschuren.
Zes weken lang heeft boerin Lenders voor de Fransen
gekookt op een open plek in het bos, die sinds die tijd het ‘Fransesbosje’ wordt genoemd. Toen, even plotseling als ze waren
gekomen moesten ze vertrekken op last van het hoofdkwartier dat in het
nabijgelegen kasteeltje was gevestigd. De officieren die zich daarin hadden
genesteld vertrokken echter nog niet. En boerin Lenders? Toen alle soldaten
waren verdwenen pakte zij haar klomp, deed er enkele gloeiende kooltjes in van
het kampvuur en daarmee schuddend onder haar schort kwam ze een klein uur later
na zes weken eindelijk thuis met het vuur! Op de hoogte gebracht door een
boodschap van zijn vrouw zette boer Lenders vanuit Horst met have en goed weer
koers naar Blerick. Nauwelijks was de goeie man thuis of de officieren die nog in
het kasteeltje waren ingekwartierd moesten hals over kop de wijk nemen. Ze
waren nog wel zo galant om de boer en zijn vrouw een hand ten afscheid te
geven, maar daarna sprongen ze dan ook snel op hun paarden en verdwenen in
galop richting Baarlo. Ze waren nog niet uit het oog toen boer Lenders besloot
te gaan kijken hoe ze het kasteeltje hadden achtergelaten. Tot zijn grote
verbazing vond hij daar in de grote kamer op de massief eiken tafel drie
lederen geldbuidels boordevol goudstukken. Soldij voor de soldaten!, flitste
het door Lenders' hoofd. Hij rende naar buiten, greep in de stal zijn beste
paard en zette in volle ren de achtervolging in. Waar hij precies de Franse
officieren achterhaalde is niet bekend en het doet er niet toe. Maar feit is
dat hij ze heeft ingehaald en hen het gouden kapitaaltje heeft terug gegeven.
Toen ze in het dorp dit verhaal hoorden versleten ze hem voor gek. Wie was er
nou zo stom de vijand achterna te rennen met geld dat hij had achtergelaten?
Bijna iedereen liet weten de buit mooi in eigen zak te hebben gestoken. Maar zo
was Lenders niet getrouwd. In de daaropvolgende jaren ging het de boer van
Groot Baolder voor de wind. Hij boerde zelfs zo goed dat de dorpelingen gingen
fluisteren ‘Lenders heeft dat geld
helemaal niet terug gegeven, maar toch in eigen zak gestoken', ging het
praatje. Als die dorpsroddel hem ter ore kwam ontkende boer Lenders steevast
bij hoog en laag. ‘Ik ben eerlijk geweest’,
placht hij te zeggen. ‘Dat het mij nu zo
goed gaat, dat is het loon van de gerechtigheid’.
En daarmee was de kous af.
Uit:
Dorpsverhalen; Ware gebeurtenissen uit de tijd tussen 1840 en 1940; Dagblad
voor Noord-Limburg, maandag 10 maart 1980, pag.9 (Tekst: Lei Coopmans naar een
verhaal van Tiel Gerards)