zondag 2 december 2018

Tjeu Berden, een bijzondere Blerickse zoon

Mathieu Berden [1](1909-1986) is geboren op 20 mei 1909 in Blerick als zoon van Joannes Hubert Berden en Maria Petronella Titulaer.

Tjeu overleed op 7 maart 1986 in Maastricht. Zijn ouders woonden op de Pontanusstraat 18, z’n vader was winkelier, landbouwer en kaasboer. Daarnaast was zijn vader gemeenteraadslid van Maasbree, en later ook van Venlo. Tjeu had twee broers: Piet en Jacques, en drie zussen: Tine, Gertruda en Cato. 
Na de middelbare school brak een onrustige periode aan, wat ging hij verder doen? Er was nog geen School voor de Journalistiek. Tjeu ging voor die tijd heel ongebruikelijk zomaar op reis. Hij trok door Europa en het Midden-Oosten. Hij woonde zelfs kort op Sicilië. Op 12 mei 1934 verschijnt een stukje in het Blièricks van zijn hand in de Limburger koerier: ‘Geheim van de Tangkoel’. Vanaf 1936 verschijnen zijn teksten regelmatig in de Nieuwe Venlosche Courant. Van juli tot december 1937 maakte de 28-jarige Tjeu samen met zijn vriend Herman Steijlen een avontuurlijke reis naar de toearegs in Lybië, onderweg schreven ze samen reisverslagen voor de Nieuwe Venlosche Courant.  
Maar in 1939 vond vader Berden toch dat zijn zoon eindelijk eens serieus aan het werk moest. Hij regelde voor hem een betrekking op de gemeentesecretarie van Maasbree. De overgang van het reizende leven naar het gemeentelijke kantoor was (natuurlijk) niet zo’n succes. Na de Duitse inval haalde vriend en streekgenoot Mathieu Schmedts[2], de latere hoofdredacteur van Vrij Nederland, hem naar de Schweizerische Press Telegraph, een zogenaamd neutraal Zwitsers persbureau, waarvoor hij in 1941 correspondent werd in Berlijn.  
In het oorlogsjaar 1943 verscheen het boek ‘Journaal van een woestijnreiziger [3]’. Het was het verslag van de expeditie, die hij had gemaakt samen met zijn collega en plaatsgenoot Herman Steijlen (1910-1944). Het tweetal reisde met een motor gesponsord door de firma Cyrus. De tocht ging van Venlo naar Ghat, een oase diep in de Libische Sahara. Het boek is geschreven in de vorm van een terugblik op zijn reis in 1937. Pas op pagina 59 komt de lezer erachter dat de reis al in 1937 heeft plaats gevonden. En de twee reizigers ‘waren slechts dagbladschrijvers, journalisten van de binnenbrandjes-afdeeling, persrapaille. Doch eens per jaar overviel ons een niet te stillen onrust en dan lieten wij plotseling de binnenbrandjes branden, de kiesvergaderingen vergaderen en de jubilarissen jubileeren’.  
De oorlogsjaren bracht Tjeu in Berlijn door als buitenlands correspondent totdat hem in de zomer van 1944 de grond te heet onder de voeten werd – stiekem boodschappen de wereld in smokkelen was bij de Nazi’s niet populair. Uit zijn dagboekaantekeningen blijkt dat zijn journalistieke werk in Nederland resulteerde in artikelen in de Volkskrant en de Telegraaf. Hij had aan zijn tijd in Berlijn in die jaren veel goede contacten overgehouden. In Schin op Geul werd hij eens voorgesteld aan een oudere Duitse heer: ’Ich bin der gesamtdeutsche Ernst’ stelde die zich voor. Het was Ernst Lemmer, Bundesminister für Gesamtdeutsche Fragen, een goede kennis uit de oorlogsjaren en toentertijd collega van Tjeu. Later die avond zijn ze samen een biertje gaan drinken bij Frans Coumans in Schin op Geul, voor Tjeu een dagelijkse routine (altijd drie pils). De minister dronk vrolijk mee.  
Na zijn vertrek uit Berlijn dook hij onder in de Eyserhof (Eys), de boerderij van schoonvader van der Linden. Bij de bevrijding is hij met de Amerikanen meegetrokken als medewerker bij het onderdeel voor psychologische oorlogsvoering. Als zodanig verzorgt hij via Radio Luxemburg radio-uitzendingen voor krijgsgevangenen en dwangarbeiders in Duitsland en andere bezette gebieden. Op 4 mei 1945 krijgt hij dan de primeur van zijn leven: de capitulatie van Duitsland. Hij was de eerste journalist die dit nieuws aan zijn landgenoten kon melden, ’s avonds even voor negen uur, in pyjama en op zijn pantoffels.  
De oorlog is voorbij en Tjeu wil schrijver worden. Zijn vrouw May was daar tamelijk cynisch over: ‘Hij had toen het meest geniale idee van zijn leven, voor zichzelf beginnen en de kost verdienen met het plegen van literatuur. Dat kwam er op neer dat hij anderhalf jaar heeft zitten wachten op inspiratie en dat hij intussen het geld opmaakte dat we kregen toegestopt van onze ouders’. In die tijd schreef hij wel de novelle ‘Margraten, Holland [4]’, in eerbiedige bewondering opgedragen aan alle dode helden van het negende Amerikaanse leger  en aan alle Amerikaanse moeders die  deze helden hebben voortgebracht.   
Na deze woelige voorgeschiedenis verzorgde Tjeu reportages als redacteur van de Gazet van Limburg, zoals de krant toen heette, al noemde men het de ‘gezet van Mestreech’. Zijn nieuwe baan sloot aan bij zijn vroegere ervaringen: hij zat ongeveer twee keer per week in het buitenland. Nauwelijks terug en dan weer weg. Reportages over de meest verschillende onderwerpen. Maar na het verlies van zijn wilde haren werd hij vaste man voor de rechtbankverslaggeving, een bezigheid die hij ook nog na zijn pensioen voortzette. Hij deed dat werk ontzettend graag omdat hij genoot van de confrontatie met de totale diversiteit van mensen voor de rechter.  
Van 1957 tot 1972 woont Tjeu met zijn gezin in Schin op Geul (Schin). Mathieu Berden was in het dagelijkse dorpsleven toch een beetje apart. Uiteraard door zijn beroep, kranten-redacteuren kom je niet iedere dag tegen. Ook in zijn dagelijkse doen en laten was hij een min of meer artistiek buitenbeentje. Maar in ieder geval vriendelijk en sympathiek, belangstellend voor alles en iedereen. En in de loop der jaren ging hij er echt bij horen. Hij werd een vertrouwd dorpsfiguur. En ook al woonde hij voorheen elders, Schin was hem al lang vertrouwd en geliefd. Een fragmentje uit een brief die Tjeu in 1953 vanuit New York aan zijn vrouw May schreef : ‘Voor geen goud zou ik hier willen leven, in dit land, waar maar één wet geldt: geld, geld en nog eens geld. De levensstandaard is hier ontzaglijk hoog, maar iedereen heeft ook alleen maar tijd om voor deze levensstandaard te werken. Mechanisatie heeft de geest gedood. Ik geef heel New York cadeau voor Schin op Geul’. Dat was dus enkele jaren voordat hij in 1957 naar Schin verhuisde.   
In 1958 begon hij ook met zijn ‘Dagboek van Sjefke’, een meer dan populaire column over dagelijkse besognes, waarin zijn vrouw als ‘Philomeneke’ figureerde. Zij was de betweter, die zijn mopperende kritiek op tegenvallende dingen des levens pareerde. Zijn dagboek was ‘het ventiel van zijn ochtendhumeur’, zoals zijn collega het in zijn afscheidsartikel formuleerde, vol wijze grapjes, stokpaardjes, preekjes en knipoogjes. Eenvoudige maar eerlijke wijsheden waren dagelijkse kost. De illustratie bij het dagboek was Mathieu Berden ten voeten uit, vanonder zijn alpinopetje door een donkere bril naar de lezer glurend. Hij had veel fans, dat bleek uit dagelijkse karrenvrachten brieven. Zelf had hij als verklaring voor de populariteit van het dagboek: ‘Misschien omdat ik schrijf over de heel gewone dingen, die vlakbij de mensen liggen’. Hij haalde zijn onderwerpen inderdaad uit zijn dagelijkse omgeving, zijn wandelingen door het dorp of zijn dagelijks korte bezoek aan het café van d’r Frans[5]. Zo was er zijn kribbig commentaar in het dagboek toen de dienstplichtigen van 61-1 in de carnavalstijd voor militaire dienst moesten opkomen en de eerste weken de kazerne niet mochten verlaten. Onafgebroken van 1958-1972 verscheen 15 jaar lang iedere dag op pagina twee van de Limburger zijn column ‘Het dagboek van Sjefke’.  
Hij verhuisde in 1957 naar Schin omdat hij vond dat hun twee pleegkinderen, Hans en Rietje Bartelet, de ruimte moesten hebben. Het huis aan de Geulbrug gaf hij de naam het ‘Oude Tolhuijs’ en de vroegere Dorpsstraat werd door zijn bemoeienis  omgedoopt tot Tolhuisstraat. Ongetwijfeld heeft hij historische bronnen gevonden waarop deze naamsverandering is gebaseerd, maar daar moeten we nog eens naar zoeken. In het dorp werd hij een vertrouwd figuur. Bij het mannenkoor Inter Nos werd hij in mei 1962 erevoorzitter. Dat hij dat niet alleen een erebaan vond bleek twee jaar later:  toen het koor een plaatsvervangend voorzitter nodig had was hij niet te beroerd om van november 1964 tot december 1966 deze functie te vervullen. Een ongebruikelijke, omgekeerde carrière.  
Overigens vond een latere bewoner van het ‘Oude Tolhuis’, in zijn nagelaten papieren een niet gepubliceerde tekst uit 1949, een novelle met de titel ‘Biecht zonder absolutie’. Het gaat over een uitgetreden priester, die in het dorp Meerburg kapelaan is geweest. Aan die tekst moet hij jaren later nog gewerkt hebben, want er figureren twee caféhouders in met de namen Piet van Weersch en Frans Coumans. En ene Piet Reneerkens is de ongelovige. Van zijn grote betrokkenheid bij het Zuid-Limburgse dorpsleven en de natuur van het Geuldal en mergelland heeft hij niet alleen kond gedaan in zijn krantendagboek. Zijn bijdrage aan het boekje ‘Valkenburg’ in de Zwarte Beertjes-reeks is wat dit betreft interessant. Onder de kop ‘Een zwerver vond rust’ geeft hij een interessante mening over het Limburgse landschap rond zijn huis aan de Geul. Hij heeft dit ook bij andere gelegenheden aangegeven. Veel gereisd en gezien, maar in Schin vind je steeds iets van het mooie van elders terug, niet te veel en te mooi, maar wel de essentie. ‘Het heimwee naar een andere horizont, die mij vroeger soms tot een kwelling werd, is hier gestild’. En in de zaterdagbijlage van de Limburger 4 mei 1974 staat in zijn  afscheidsinterview ‘Sjefke klapt zijn dagboek dicht’ over Schin: ‘Hij heeft in Schin op Geul gewoond – in een van de mooiste historische huizen van Limburg – omdat hij vond dat de twee aangenomen kinderen die May en hij hebben grootgebracht, de ruimte moesten hebben. Toen ze ‘uitvlogen’ ruilde hij het landleven voor een flat in de stad’.   
In januari 1972, toen de kinderen op eigen benen stonden, zijn Tjeu en May verhuisd naar een appartement aan ‘t Koningsplein in Maastricht. Ruim twee jaar later, op 4 mei 1974 neemt Tjeu na 25 afscheid als redacteur van de Limburger, maar hij bleef wel nog even schrijven. Hij genoot 12 jaar van zijn pensioen, in 1986 is hij overleden, May in 1989.  
En het geheim van de Tangkoel nam hij voor altijd mee.



[1] Met dank aan Frans Vanmeulebrouk; De Limburger 4 mei ’74  ‘Sjefke klapt zijn dagboek dicht’ [2] Peter Mathijs (Mathieu) Smedts (Grashoek, 26 mei 1913 - Amsterdam, 11 augustus 1996), was een Nederlands journalist, schrijver en verzetsstrijder. Hij werd vooral bekend als hoofdredacteur van Vrij Nederland.
[3] uitgegeven in 1943 bij de Pelgrim in Eindhoven
[4] uitgegeven bij de Pelgrim in Eindhoven (1946); ook dit boekje is evenals het reisverslag door de Libische woestijn antiquarisch nog wel te vinden.
[5] Frans Coumans, de kastelein waar hij elke dag zijn drie pilsjes ging drinken