donderdag 31 januari 2019

Dreej bundels gold

Het vuur in het fornuis op boerderij Groot Baolder bij het gelijknamige kasteeltje in Blerick was uit die mooie lentemorgen. Boer Lenders en zijn vrouw waren vroeger opgestaan dan gewoonlijk want het waren zorgelijke tijden. 
De soldaten van Napoleon waren in aantocht en zouden spoedig Blerick bereiken. Boer Lenders had reeds voorbereidingen getroffen voor een evacuatie. Alleen de spullen die in het dagelijks leven niet gemist konden worden waren nog in de diverse vertrekken aanwezig. De rest was reeds ingepakt en zo veel mogelijk op karren geladen. De vlucht naar Horst kon elk moment beginnen. Potdomme, dat nu ook nog het vuur uit moest zijn. Moeder knoopte de plak om haar hoofd en begaf zich op weg naar de ruim een kilometer verderop gelegen boerderij Baasdonk om in een klomp wat gloeiende kooltjes te gaan halen. Nauwelijks op de terugweg, vuur in de klomp, klomp onder de schort en daarmee voortdurend schuddend om te voorkomen dat de klomp ging smeulen, zag de boerin ginds in de buurt van haar eigen woonstee een stoet paarden en wagens wegtrekken. Zouden de Fransen (?), dacht ze en begon harder te lopen. Het antwoord op haar vraag kwam even snel als onverwacht. Plotseling was ze omringd door een troep Franse soldaten te paard die haar onverstaanbare vragen stelden. In haar beste gebarentaal probeerde ze hen duidelijk te maken dat ze thuishoorde op gindse boerderij en dat ze haast had omdat ze mee wilde met haar man en kinderen, haar meiden en knechten, haar have en goed. De Franse cavaliers echter hadden andere plannen met haar en weken niet van haar zijde toen ze terugliep naar de boerderij. Ze kwam in een volslagen leeg huis. Boer Lenders had geen half werk verricht. Er was voor de Fransen niets te halen, behalve? De grote sopketel in de achterkeuken was geheel ingemetseld, maar de soldaten braken hem uit en besloten hem als kookpot mee te nemen naar hun kwartier in de bossen. Ook boerin Lenders moest mee. Ze wisten haar al gauw duidelijk te maken dat ze voor hen zou moeten koken. De koperen sopketel werd daartoe in het bos op stenen en keien gezet en bij boeren in de omtrek, die hun bezit niet zo snel in veiligheid hadden weten te brengen, haalden de Fransozen hun leeftocht uit de kelders en voorraadschuren. 
Zes weken lang heeft boerin Lenders voor de Fransen gekookt op een open plek in het bos, die sinds die tijd het ‘Fransesbosje’ wordt genoemd. Toen, even plotseling als ze waren gekomen moesten ze vertrekken op last van het hoofdkwartier dat in het nabijgelegen kasteeltje was gevestigd. De officieren die zich daarin hadden genesteld vertrokken echter nog niet. En boerin Lenders? Toen alle soldaten waren verdwenen pakte zij haar klomp, deed er enkele gloeiende kooltjes in van het kampvuur en daarmee schuddend onder haar schort kwam ze een klein uur later na zes weken eindelijk thuis met het vuur! Op de hoogte gebracht door een boodschap van zijn vrouw zette boer Lenders vanuit Horst met have en goed weer koers naar Blerick. Nauwelijks was de goeie man thuis of de officieren die nog in het kasteeltje waren ingekwartierd moesten hals over kop de wijk nemen. Ze waren nog wel zo galant om de boer en zijn vrouw een hand ten afscheid te geven, maar daarna sprongen ze dan ook snel op hun paarden en verdwenen in galop richting Baarlo. Ze waren nog niet uit het oog toen boer Lenders besloot te gaan kijken hoe ze het kasteeltje hadden achtergelaten. Tot zijn grote verbazing vond hij daar in de grote kamer op de massief eiken tafel drie lederen geldbuidels boordevol goudstukken. Soldij voor de soldaten!, flitste het door Lenders' hoofd. Hij rende naar buiten, greep in de stal zijn beste paard en zette in volle ren de achtervolging in. Waar hij precies de Franse officieren achterhaalde is niet bekend en het doet er niet toe. Maar feit is dat hij ze heeft ingehaald en hen het gouden kapitaaltje heeft terug gegeven. 
Toen ze in het dorp dit verhaal hoorden versleten ze hem voor gek. Wie was er nou zo stom de vijand achterna te rennen met geld dat hij had achtergelaten? Bijna iedereen liet weten de buit mooi in eigen zak te hebben gestoken. Maar zo was Lenders niet getrouwd. In de daaropvolgende jaren ging het de boer van Groot Baolder voor de wind. Hij boerde zelfs zo goed dat de dorpelingen gingen fluisteren ‘Lenders heeft dat geld helemaal niet terug gegeven, maar toch in eigen zak gestoken', ging het praatje. Als die dorpsroddel hem ter ore kwam ontkende boer Lenders steevast bij hoog en laag. ‘Ik ben eerlijk geweest’, placht hij te zeggen. ‘Dat het mij nu zo goed gaat, dat is het loon van de gerechtigheid’
En daarmee was de kous af. 
Uit: Dorpsverhalen; Ware gebeurtenissen uit de tijd tussen 1840 en 1940; Dagblad voor Noord-Limburg, maandag 10 maart 1980, pag.9 (Tekst: Lei Coopmans naar een verhaal van Tiel Gerards)