dinsdag 12 juni 2018

Wat ik heb met de Pope


Het is 1928, het jaar dat mijn vader en moeder elkaar leren kennen. Ze werken allebei bij Karel Lengs & Zonen, een fabriekje dat Lenco rijwiellantaarns en metaalwaren maakt in Tegelen. Mijn moeder maakt er rijwiellampjes, en m’n vader is bankwerker. Het kan niet anders, het moet liefde op het eerste gezicht zijn geweest. Die 19-jarige blonde jongeman uit de Broekstraat in Blerick, en dat knappe 17-jarige meisje uit de Hoogstraat in Tegelen. Piet en Tuut, het begin van een meer dan een halve eeuw durende harmonieuze relatie. Ze vormen een onafscheidelijk liefdevol paar dat met wederzijds respect en elkaar steunend de komende crisisjaren en de Tweede Wereldoorlog zal doorstaan. In december 1928 kan Piet zich verbeteren, en gaat aan de slag als revolverdraaier[1] bij NV Pope’s Metaaldraad-Lampenfabriek aan de Mercatorstraat in Venlo. En Tuutje gaat mee, zij gaat bij de Pope lampenvoetjes monteren. Tuutje helemaal te voet uit Tegelen, en Piet komt met de benenwagen uit Blerick. Mijn moeder vertelt heel opvoedkundig hoe ze ‘voor-het-eerst’ met de trein naar Eindhoven moet voor een opleiding. ’s Morgens heel vroeg op klompen en in baaienrok over de Tegelseweg naar het station in Venlo. Ze is op ‘snippenäörke’ vertrokken, alleen de kerkklok kent de tijd en de stoomtrein wacht op niemand. Ze moet iets verzinnen en besluit in Venlo een weg binnendoor te nemen over de Sloot. Aan de achterkant van het spoorwegemplacement aangekomen, klimt ze over het hoge hek en bereikt net op tijd dwars over de spoorrails het station. ‘Dat jullie dat maar nooit doen’, besluit ze met opgestoken wijsvinger haar relaas. De komende tijd lopen ze samen elke dag een stukje met elkaar over, van de Mercatorstraat tot de Roermondse poort. Dwars door de stad, soms even knuffelen in een portiekje, er groeit iets moois. Op 1 maart 1930 trouwen Piet Titulaer en Tuut Orval. Voor iedereen zomaar een echtpaar, voor mij 'n altijd blijvend sprookjeshuwelijk.

Het is 1957, ik mag bij atletiekvereniging Festina. Iedere dinsdag- en donderdagavond is er sprint-, spring- en werptraining op dat sompige veldje, dat ingeklemd ligt tussen de voetbalvelden van SVB en VCH in ‘t Saorbrook. En iedere zondagmorgen is er looptraining vanaf de Pope in Blerick. De hoofdingang ligt dan nog aan de Ampèrestraat, en wij wonen in de Leeuwerikstraat. Dus 10 minuutjes goed doortrappen over de Spoorstraat en de Sint Annaweg met de fiets, en je bent er. Ik ben altijd veel te vroeg en sta bij het poortje te wachten. Dat ligt tussen die twee grote poorten in, bij dat halfronde tuintje met vaalrose rozen. De portiersloge is leeg, waarschijnlijk maakt hij zijn ronde door de fabriekshallen. Het wordt snel drukker bij het poortje, sommigen al in hun trainingsspullen, anderen met de sporttas onder de drager. Daar komt de portier aan met zijn grote bos met sleutels. Keurig in zwart pak met opgewreven koperen knopen, met een bijpassende zwarte pet. Ik heb ze intussen allemaal leren kennen, zoals die jongere man die meteen door loopt en voor ons het poortje open maakt. Maar ook die ouwere dikke die heel ergerlijk eerst de portiersloge in gaat. ‘Dat doet die altijd’, zegt onze trainer Frits, ‘en zeg er maar niks van, want dan laat ie je nog langer staan’. Die dikke heeft vandaag dienst, tergend langzaam draait hij met die grote sleutel het poortje open. ‘Maar rustig aan, en geen rotzooi maken’, zegt die dikke. ‘Goedemorgen. Kom op jongens, netjes achter elkaar naar binnen’, zegt Frits voor ons totaal overbodig. Maar alleen bedoeld om die dikke wat te moeke. We mogen ons omkleden in de kleedkamer op de kop van hal A, het is er altijd warm. Je ruikt die goedkope zeeplucht, vermengd met plastic- en olie-geurtjes uit de fabriek. In de kleedruimte met gele vloertegeltjes staan een aantal rijen smalle twee-meter-hoge metalen kasten, met elk een hangslot, voor iedere arbeider één. En tegen de buitenramen een hele rij vaste wastafels. De onderste ruiten zijn van matglas, om voor enige privacy te zorgen. Ook zijn er twee douches, die hebben wij thuis nog niet. Als Frits in zijn handen klapt en ‘kom-op-jongens’ roept, kan de looptraining beginnen. In gezamenlijk tempo draven we door de Wielder naar de Scheetberg. Daar doen we oefeningen en wordt de groep gesplitst in de grote en de kleine wachtpost. De eerste groep loopt ca. 6 kilometer, de tweede groep zeker het dubbele. Ik kies altijd voor de kleine wachtpost, en verheug me nu al op dat partijtje rugby dat straks gespeeld wordt.

Het is 1970, ik heb gesolliciteerd bij de Pope. Na een mislukte en verkeerde keuze voor een officiersopleiding, gevolgd door een vastgelopen carrière bij de Heidemij spreekt die advertentie in de Venlose krant me wel aan. De Pope is op zoek naar een enthousiaste technische voorcalculator met doorgroeimogelijkheden. Ik word uitgenodigd voor een eerste sollicitatiegesprek. Tot mijn grote verbazing moet ik me melden in de Keltenstraat in Venlo. Ik weet het nog als de dag van gisteren, ik ben best wel zenuwachtig. Maar dat duurt niet lang, want ik heb een afspraak met een heel nerveus druk pratende Bertus ter Voert en een introverte zwijgende drs. de Bruïne. Heel gek, nerveuze mensen hebben altijd een rustgevende uitwerking op mij. Het wordt een prettig gesprek en ik mag de tweede ronde in. Ditmaal moet ik me melden op het spiksplinternieuwe hoofdkantoor aan de Edisonstraat in Blerick. Een vriendelijke secretaresse verwijst me naar een lichtbruin gelakt houten zitje tussen groene palmen. Maar ik hoef niet lang te wachten. Een dikke man met lichtgrijs kostuum met donkere strepen komt me ophalen. De man heeft een vuurrood hoofd met van die weelderige grijs-rode krullen er boven op. Hij praat wat geaffecteerd bekakt Venloos, zijn tanden lijken wel een fors maatje te groot uitgevallen. Zijn broek hangt overduidelijk te hoog opgetrokken aan twee bretels, boven die dikke buik. Ik moet glimlachen, het lijkt wel dat hij een enorme grote gulp heeft. ‘Goeiemorge jungske, kom jij bij de Pope werken?’, zegt de man heel joviaal. Hij geeft me de hand en zegt: ‘Leurs’. Ik ben keurig opgevoed en antwoord: ‘Jan Titulaer, meneer, aangenaam’. Het blijkt een geweldige man, hij vertelt me de hele historie van de Pope, legt uit wat van een toekomstig technisch voorcalculator wordt verwacht, wat die groeimogelijkheden inhouden en schuift en passant een briefje met mijn eerste jaarsalaris onder mijn neus. ‘Denk er maar over na’, zegt hij, ‘je kunt 1 april beginnen’. En dat blijkt geen aprilmop. Meneer Leurs is een echte personeelsman, een echte Pope-man, hij houdt woord en begeleidt me heel consequent bij m’n eerste doorgroeimogelijkheden. Overigens wordt hij vaker in de fabriek 'Leures' genoemd, en ook wel 'GG' (grote gulp). Misschien wel logische inkoppers, maar ik heb dat nooit gedaan. Bedankt meneer Leurs.

Ik heb er 35 jaar met veel plezier en enthousiasme gewerkt, en ik durf me nog steeds met onverholen trots unne Pope-mins te noemen. Tot mijn vervroegd pensioen in 2005 nooit een dag met tegenzin naar m’n werk gegaan. En nu werkt m’n jongste zoon er alweer heel wat jaartjes, maar daar moet hij zelf maar wat over vertellen.

Dit is wat ik heb met de Pope. Natuurlijk is mijn verhaal niet uniek, want er zijn heel wat families uit de regio die diverse generaties op de Pope gewerkt hebben. Nu heet ‘t Belden Wire & Cable, vroeger was het de Pope, toen liefdevol de Pit genoemd. In 1889 begonnen in Venlo, na de oorlog geleidelijk verhuisd naar Blerick. Een verbindende factor voor Venlo en Blerick. Een verbindende factor voor de mensen uit de stad en mensen uit ’t dorp.



[1] Revolverdraaibank: gebruikt voor het vervaardigen van series gelijkvormige stukken. Principieel een universele draaibank maar met een beitelhouder voor soms wel 8 gereedschappen die je kunt ronddraaien (zoals bij een trommelrevolver).