[Venloosch weekblad 26-05-1866]
Nadat reeds
Maandag te Blerick, waar men kermis vierde, eenige vechtpartijen tusschen
inwoners van het dorp en ingezetenen van Venlo hadden plaats gehad, waarbij een
paar jongelieden uit Venlo en eenige soldaten een pak slaag hadden opgeloopen,
hebben zich aldaar dinsdag die wanordelijkheden op veel grooter schaal
herhaald, ditmaal tusschen dragonders uit Venlo en inwoners van Blerick. Hoe
des dinsdags de vechtpartij ontstaan is, is niet met zekerheid te zeggen, maar
deze verkreeg weldra zulk een gevaarlijk aanzien, dat de heer burgemeester, tot
herstel der rust, bij den plaatselijken kommandant van Venlo troepen
requireerde, waarop dadelijk een patrouille uittrok, terwijl andere manschappen
zich tot ondersteuning gereed hielden. Te vergeefs werd door den heer burgemeester,
aan het hoofd der patrouille, de noodige aanmaningen gedaan; de vechtende
burgers, die met stokken en steenen gewapend, zich niet ver van de soldaten,
verzameld hadden, wilden zich niet verwijderen, waarop door de patrouille
gevuurd werd, zonder op de menigte aan te leggen, hetgeen aanvankelijk ook niet
baatte. Inmiddels was een sterker detachement infanterie aangerukt, alsmede
eene patrouille cavallerie en mocht het toen den kommandant der vesting, die
zich ter plaatse begeven had en met bezadigheid te werk ging, gelukken de menigte
te doen uiteen gaan, zonder dat verdere botsingen plaats hadden. Het schijnt,
dat men er duchtig op aan heeft geslagen; een trompetter der dragonders, die men
voor dood weg droeg, is des anderen daags gestorven, hij had de hersenpan
letterlijk verbrijzeld, een dragonder heeft men den arm stuk geslagen en nog
anderen hebben middere kwetsuren bekomen; ook wil men weten, dat verscheidene
personen uit Blerick gewond zijn, maar de geruchten daaromtrent zijn zoo uiteen
loopend dat wij ze liever niet mededeelen, ook omdat de justitie de zaak onderzoekt.
Reeds is de heer Procureur-generaal in Limburg hier geweest en de heeren
rechter-commissaris en substituut officier van justitie hebben donderdag het
eerste onderzoek ingesteld en bevinden zich vandaag te Blerick. Bij den strijd
hebben eenige huizen schade bekomen, niet alleen heeft men ruiten stuk
geslagen, maar zelfs zijn vensterramen en deuren verbrijzeld.
[Dagblad van Zuidholland en 's
Gravenhage 27-05-1866]
Venlo, 24
Mei. Gisteravond hebben er in het naburige Blerik, ter gelegenheid der daar
gevierd wordende kennis, zeer ernstige ongeregeldheden plaats gehad. Er schijnt
twist ontstaan te zijn tusschen de dragonders uit het garnizoen te Venlo en
ingezetenen van Blerik en er werd, naar het schijnt, afgesproken om des avonds
te vechten; een 50-tal dragonders, meestal gewapend met hunne sabels en
ongeveer 400 boeren uit Blerik en omstreken, met steenen, stokken enz.
gewapend, zijn tot een treffen gekomen, zonder dat de marechaussees het konden
beletten; er werd toen een detachement infanterie te hulp geroepen, doch deze
moest voor de overmagt zwichten; een tweede detachement infanterie werd
dadelijk op ontboden, doch deze werd met steenen, stokken, enz. begroet; er
werd zelfs uit de bovenvensters op hen geschoten; zij kregen toen bevel om met
scherp op het volk te vuren, waarna dit voor eene poos uit elkander ging; de
toestand was zeer ernstig, zoodat er twee detachementen dragonders ontboden
moesten worden om, zoo noodig, met geweld van wapenen, de orde te herstellen, waartoe
men ten 4 ure schijnt gekomen te zijn; een aantal ruiten zijn door de
steenworpen vernield en vele personen gewond; een zwaar gewonde dragonder werd
voor dood opgenomen en is zoo even in de infirmerie overleden. De officier van
justitie, regter commissaris en substituut-griffier begaven zich dadelijk ter
plaatse om een onderzoek in te stellen.
[Provinciale Drentsche en Asser
courant 12-06-1866]
Omtrent de
ongeregeldheden te Blerick verneemt men het volgende: Van het te Venlo in
garnizoen liggende regiment kavallerie waren eenige dragonders naar de kermis
in genoemd dorp geweest en hadden van inwoners dier plaats beleedigingen
ondergaan, die zij meenden te moeten wreken. Daags na de kermis ging tot dat doel
een groot aantal hunner derwaarts, de boeren waren evenwel daarop voorbereid en
hadden zich in grooten getale bij een in aanbouw zijnd huis verzameld, om de
kavallerie daar af te wachten. Omstreeks 5 uur werd er eene patrouille uit
Venlo gezonden, sterk 6 man, waaraan echter eene versterking toegevoegd werd
van nog 1 sergeant en 4 man van de hoofdwacht, 2 man van het fort en 12
kavalleristen, ten einde de zich daar bevindende militairen te arresteren. Zij
werd echter dadelijk door de burgers met een salvo van steenen begroet,
waardoor vele manschappen gekwetst werden, zoodat men tot de overtuiging kwam.
dat wanneer de patrouille de militairen in arrest wilde nemen, zij het te kwaad
zoude krijgen. Men besloot derhalve met de zich aldaar bevindende onder-officieren
en korporaals van beide wapens, op de burgerij in te gaan, doch moest terugtrekken
en zich verdekt opstellen. Over die terugtogt ontevreden, laadde men de geweren
en ging men nogmaals op de burgers in onder een hagelbui van steenen. Het gevecht,
dat toen geleverd werd, was hevig en zou nog heviger zijn geworden. indien niet
eene versterking was gekomen, op het oogenblik. dat de burgers met geweren en
stokken op de patrouille aankwamen. Men marcheerde hen in sectiën tegemoet; een
sergeant liet halt houden en deed de gewone sommatie: ‘gehoorzaamheid aan de wet, naar huis, of geweld zal worden gebruikt!’
Nauwelijks
was deze sommatie geschied, of de sergeant werd met steenen geworpen, waarop
een dragonder vuur commandeerde. Een schot viel tusschen de muitenden, en toen
dat eene schot was gevallen, volgden er meer. De gewapende magt marcheerde door
en kwam ter hoogte van eene heg, waar zij weder met steenen werd geworpen. Vijf
man legden tegelijk aan op de plaats, waarvan de steenen gekomen waren. Den
volgenden morgen vond men er een lijk met een hoop steenen naast zich. Dit
alles had de gewenschte gevolgen. Te Venlo was alles in beweging; het overige
van het bataillon stond onder bevel zijner officieren te wachten, om op het
eerste sein te hulp te komen. Eene opgave van den burgemeester aan den plaatselijken
commandant spreekt van 27 gekwetsten, waarvan 20 in levensgevaar, en van 1
doode.
Ut jaor
daorop waas ut veurke nog altiëd neet gedouf. Maar gelökkig bleef ut in det
jaor beperk tot unne kepotte lip:
[Venloosch weekblad 06-07-1867]
Zondag
nacht, toen alhier de tapperijen ter gelegenheid der na-kermis open waren, is
in een dier huizen twist ontstaan tusschen een inwoner van Blerick, — dezelfde
persoon, die zich verleden jaar, ten gevolge der wanordelijkheden, welke op de
Blericksche kermis plaats hadden, een geruimen tijd heeft weten schuil te
houden — en eenige huzaren. De burger, zoo het schijnt uittardende partij, is door
een huzaar op eene onzachte manier toegetakeld en heeft daarbij een stuk uit de
bovenlip verloren.
Dae ôngelökkige
trômpetter der dragonders waas Henricus Antonius Hooggeboren, gebaore 5-4-1845
Maastricht, euverleeje 23-5-1866 in de infirmerie van Venlo, 21 jaor jôngk. Zoon
van Teun Hooggeboren oët Gouda, hoefsmid, en Maria Paulina Elisabeth Huijberts,
vroedvrouw in Maastricht.
Gedink um hiël
efkes as un lang geléje slachoffer van zinloos geweld.